Abstract
Het idee dat burgerschapsonderwijs noodzakelijkerwijs democratisch is omdat ze door een democratische staat wordt georganiseerd, is een bedenkelijke assumptie. Veronderstellen dat goed burgerschap overigens beperkt kan blijven tot een reeks van ‘meetbare’ kenniscomponenten (bv. kennis van presidenten, koningen), overtuigingen (bv., ‘er zijn mensenrechten’) en ‘competenties’ (bv. ‘kunnen omgaan met meningsverschillen’) is niet enkel een karikatuur maken van de democratie zelf, maar getuigt evenzeer van een democratisch paternalisme.