Tussen zijn veertigste en zijn zestigste levensjaar was Jan Hendrik van den Berg (1914) een uitermate succesvol en populair auteur. Boeken van zijn hand, zoals Metabletica (1956) en Medische macht en medische ethiek (1969), waren ongekende bestsellers. Hij was de Nederlandse vertegenwoordiger van een belangrijke Europese stroming in de filosofie: de historische fenomenologie. In de jaren zeventig raakte hij echter in conflict met zijn tijd. Terwijl de Nederlandse publieke opinie een wending naar links doormaakte, bond Van den Berg de (...) strijd aan tegen verloedering, hooliganisme en anarchisme. Dit ging ten koste van zijn populariteit, maar niet van zijn productiviteit, noch van zijn innovativiteit. Tot op de dag van vandaag werkt hij aan een indrukwekkend , panoramisch oeuvre. Hij is de belangrijkste Nederlandse filosoof sinds Bolland. -/- Deze studie wil het werk van Van den Berg reconstrueren, situeren en beoordelen. Reconstrueren door de methodische en thematische coherentie ervan zichtbaar te maken. Situeren door het te confronteren met dat van andere, verwante auteurs zoals Husserl, Freud, Bachelard en Foucault. Beoordelen door na te gaan in hoeverre Van den Berg de inzet van zijn project, zowel inhoudelijk als methodologisch, waarmaakte. -/- Het werk van Van den Berg is geen curiosum, maar opvallend actueel. Hij onderzoekt het begin, de aanvang van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen waarvan het belang in de huidige situatie met nadruk zichtbaar wordt. Zijn beeldende stijl wekt de geschiedenis van de wetenschap tot leven, maar werd vaak als ‘anekdotisch’ afgedaan; zijn talent voor polemiek lokte soms felle reacties uit en zijn methodologische flexibiliteit maakte hem een gemakkelijk doelwit van academische kritiek. Aan de positieve kant van de balans staan echter zijn intellectuele enthousiasme en zijn internationale faam. Zijn werk verdient een rehabilitatie. (shrink)

Nicht Stabilität, sondern Instabilität sei der Grundcharakter der Natur, so hören wir von Jan Schmidt als Auftakt zu seinem Buch „Das Andere der Natur“ (Hirzel-Verlag, 2015). „Das Eine der Natur“, welches reduktionistisch zu erfassen ist, soll durch ein „Anderes“ ergänzt werden. Von dieser anderen Seite her zeigt sich „Natur ... auch (als) instabil, komplex, chaotisch, zufällig, emergent...“, und aus dieser Sicht des Naturgeschehens heraus will der Autor eine Philosophie der Instabilität entwerfen. Der gelernte Physiker und Philosoph lehrt an der (...) Hochschule Darmstadt (hda) Wissenschafts- und Technikphilosophie. Sein Buch beleuchtet das Thema „Instabilitäten“ aus vielen Blickwinkeln. Was sind Instabilitäten, was Selbstorganisation, was ist Zeit, was Zufall, was Kausalität? Diese Erkenntnisse bezieht der Autor dann auf den Kosmos, auf die Evolution bis hin zum menschlichen Gehirn und seinen Leistungen. Mit dieser Rezension gehe ich ausführlich auf dieses lesenswerte Buch ein. (shrink)

Tussen zijn veertigste en zijn zestigste levensjaar was Jan Hendrik van den Berg (1914) een uitermate succesvol en populair auteur. Boeken van zijn hand, zoals Metabletica (1956) en Medische macht en medische ethiek (1969), waren ongekende bestsellers. Hij was de Nederlandse vertegenwoordiger van een belangrijke Europese stroming in de filosofie: de historische fenomenologie. In de jaren zeventig raakte hij echter in conflict met zijn tijd. Terwijl de Nederlandse publieke opinie een wending naar links doormaakte, bond Van den Berg de (...) strijd aan tegen verloedering, hooliganisme en anarchisme. Dit ging ten koste van zijn populariteit, maar niet van zijn productiviteit, noch van zijn innovativiteit. Tot op de dag van vandaag werkt hij aan een indrukwekkend , panoramisch oeuvre. Hij is de belangrijkste Nederlandse filosoof sinds Bolland. -/- Deze studie wil het werk van Van den Berg reconstrueren, situeren en beoordelen. Reconstrueren door de methodische en thematische coherentie ervan zichtbaar te maken. Situeren door het te confronteren met dat van andere, verwante auteurs zoals Husserl, Freud, Bachelard en Foucault. Beoordelen door na te gaan in hoeverre Van den Berg de inzet van zijn project, zowel inhoudelijk als methodologisch, waarmaakte. -/- Het werk van Van den Berg is geen curiosum, maar opvallend actueel. Hij onderzoekt het begin, de aanvang van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen waarvan het belang in de huidige situatie met nadruk zichtbaar wordt. Zijn beeldende stijl wekt de geschiedenis van de wetenschap tot leven, maar werd vaak als ‘anekdotisch’ afgedaan; zijn talent voor polemiek lokte soms felle reacties uit en zijn methodologische flexibiliteit maakte hem een gemakkelijk doelwit van academische kritiek. Aan de positieve kant van de balans staan echter zijn intellectuele enthousiasme en zijn internationale faam. Zijn werk verdient een rehabilitatie. (shrink)

Editors van Ditmarsch, Hendriks and Verbrugge of this special issue of topiCS on lying describe some recent trends in research on lying from a multidisciplinary perspective, including logic, philosophy, linguistics, psychology, cognitive science, behavioral economics, and artificial intelligence. Furthermore, they outline the seven contributions to this special issue.

The most discussed of architectural marvels tend to be the Temple of Zeus at Olympia, the Mausoleum at Halicarnassus or the Parthenon at Athens, supposedly because they are the ones we happen to have nominated ‘world wonders’; but that doesn’t mean all the rest of temple-type sites to be found across the greater Mediterranean area have less wonder about them. On the contrary; when wanting to explore and explain the role temples played in the lives of their ‘subscribers’ and a (...) temple site’s place as often the nucleus of a community, the Serapeum at Alexandria is as excellent a piece of architecture to examine as any. (shrink)

Seeing how the idea of the ‘ruler cult’ and the necessary ‘myth-making’ to establish it exists to this day, as seen with the regime of a 21st century dictator like Kim Jong-il, it would be most interesting to see what parallels exist between cases of divine leadership and what we might learn about our contemporary cult rulers when looking at the dynamics of the two-millennia-old cult of the deified Emperor Augustus. As such, I have formulated a central question that focuses (...) on the reign of Divus Augustus, and in doing so provides opportunity to extrapolate from it new insights in similar but contemporary figures of leadership. A clear case of 'to understand motives in the present, one must look at actions in the past.'. (shrink)

What should we believe when epistemic and practical reasons pull in opposite directions? The traditional view states that there is something that we ought epistemically to believe and something that we ought practically to (cause ourselves to) believe, period. More recent accounts challenge this view, either by arguing that there is something that we ought simpliciter to believe, all epistemic and practical reasons considered (the weighing view), or by denying the normativity of epistemic reasons altogether (epistemic anti‐normativism). I argue against (...) both accounts and defend the traditional view. An agent can be blameworthy in doxastic dilemmas for complying with their practical but not their epistemic reasons. This reveals how epistemic reasons are normative: the concept of epistemic blame helps us track epistemic normativity. (shrink)

If Jewish Bolsheviks could put an end to the imperial rule of the Romanovs, could they pose a threat to the vision of a Third Reigh? A question the German National Socialists are likely to have asked themselves before and on the eve of plotting the rise of the Nazi regime. After all, Europe had had a long-standing relationship with blaming the Jews for the world’s miseries. A relationship Germany was ready to refuel, as indicated by German Field Marshal Walter (...) von Reichenau, when he stated that ‘the most essential aim of war against the Jewish-bolshevistic system is a complete destruction of their means of power and the elimination of Asiatic influence from the European culture.’ But the German fears of Jewish interference with their great scheme for Europe’s future, must surely have been inspired by more than just the age-old conspiratorial allegation that Jews were the main forces behind world politics. As such, this essay will seek to inspect the apparent rise of antisemitic fears at the time, and put a case forward to show how religion played into all this. (shrink)

Dit werkstuk betrekt zich op de vraag of de de facto legitimiteit van Knoet de Grote als koning van Angelsaksisch Engeland, te verklaren is aan de hand van de theorieën over legitimiteit zoals gepostuleerd door Maximilian Carl Emil Weber (1864—1920). Bestaande literatuur over Knoet de Grote zijn troonsbestijging, zoals dat van vooraanstaand 19e-eeuws historicus Edward Augustus Freeman, zou een ‘geromantiseerd’ beeld hebben geschetst van de kwestie. Dit werkstuk zal kijken of dit beeld, aan de hand van Webers theorie over waar (...) legitimiteit in gegrond kan zijn, ten eerste terecht te noemen is en, ten tweede, of het Knoets status als legitiem vorst van het ‘Angelsaksische’ volk goed kan verklaren. (shrink)

Der Essay „Das Phänomen der Diskursvermeidung“ untersucht die stagnierende Diskurskultur in modernen Gesellschaften. Zwei zentrale Thesen werden vorgestellt: Erstens die Idee des „moralischen Kapitals“, bei der Individuen Debatten meiden, um ihren sozialen Status zu wahren, und zweitens die „lähmende Unsicherheit“, bei der offene Diskussionen aus Angst vor gesellschaftlichen Rückschritten vermieden werden. Es wird argumentiert, dass diese Tendenzen den gesellschaftlichen Fortschritt behindern, indem sie kontroverse Themen tabuisieren und den Dialog erschweren, was letztlich zu einer Vertiefung sozialer Gräben führt. -/- The essay (...) "The Phenomenon of Discourse Avoidance" examines the stagnating discourse culture in modern societies. Two central theses are presented: first, the idea of "moral capital," where individuals avoid debates to maintain their social status, and second, "paralyzing uncertainty," where open discussions are avoided out of fear of social setbacks. It is argued that these tendencies hinder societal progress by tabooing controversial topics and making dialogue difficult, ultimately leading to a deepening of social divides. (shrink)

Many of our attitudes are non-culpable: there was nothing that we should have done to avoid holding them. I argue that we can still be blameworthy for non-culpable attitudes: they can impair our relationships in ways that make our full practice of apology and forgiveness intelligible. My argument poses a new challenge to indirect voluntarists, who attempt to reduce all responsibility for attitudes to responsibility for prior actions and omissions. Rationalists, who instead explain attitudinal responsibility by appeal to reasons-responsiveness, can (...) make sense of blameworthiness for non-culpable attitudes. In response, voluntarists could propose a revision of our actual practices. This would lead us into a quite different debate. (shrink)

It has been argued that rationality consists in responding correctly to reasons. Recent defenses of the normativity of rationality assume that this implies that we always ought to be rational. However, this follows only if the reasons rationality requires us to correctly respond to are normative reasons. Recent meta-epistemological contributions have questioned whether epistemic reasons are normative. If they were right, then epistemic rationality wouldn’t provide us with normative reasons independently of wrong-kind reasons to be epistemically rational. This paper spells (...) out this neglected challenge for the normativity of epistemic rationality by connecting the two bodies of literature. Moreover, it generalizes this challenge to the rationality of desire, intention, and emotion. The upshot is that we can only answer the normative question about rationality if we debate about blame and accountability for holding different kinds of irrational attitudes, as well as about the sources of mental normativity. (shrink)

It is often argued that there are no practical reasons for belief because we could not believe for such reasons. A recent reply by pragmatists is that we can often believe for practical reasons because we can often cause our beliefs for practical reasons. This paper reveals the limits of this recently popular strategy for defending pragmatism, and thereby reshapes the dialectical options for pragmatism. I argue that the strategy presupposes that reasons for being in non-intentional states are not reducible (...) to reasons to act. Pragmatists who want to preserve a motivational constraint on reasons therefore have exactly two options: either arguing that there are irreducible reasons for being in non-intentional states ; or arguing that we can believe directly for practical reasons. I argue that the prospects for the former option are dim because irreducible reasons to be in states are hard to square with the motivational constraint on reasons. Returning to the more traditional route of arguing for pragmatism by defending a version of doxastic voluntarism therefore seems to be the more promising way for pragmatists to go. (shrink)

Proponents of the reasoning view analyze normative reasons as premises of good reasoning and explain the normativity of reasons by appeal to their role as premises of good reasoning. The aim of this paper is to cast doubt on the reasoning view by providing counterexamples to the proposed analysis of reasons, counterexamples in which premises of good reasoning towards φ‐ing are not reasons to φ.

Eva Schmidt argues that facts about incoherent beliefs can be non-evidential epistemic reasons to suspend judgment. In this commentary, I argue that incoherence-based reasons to suspend are epistemically superfluous: if the subjects in Schmidt’s cases ought to suspend judgment, then they should do so merely on the basis of their evidential reasons. This suggests a more general strategy to reduce the apparent normativity of coherence to the normativity of evidence. I conclude with some remarks on the independent interest (...) that reasons-first epistemology might have within an evidentialist framework. (shrink)

The method of reflective equilibrium (MRE) is a method of justification popularized by John Rawls and further developed by Norman Daniels, Michael DePaul, Folke Tersman, and Catherine Z. Elgin, among others. The basic idea is that epistemic agents have justified beliefs if they have succeeded in forming their beliefs into a harmonious system of beliefs which they reflectively judge to be the most plausible. Despite the common reference to MRE as a method, its mechanisms or rules are typically expressed in (...) a metaphorical or simplified manner and are therefore criticized as too vague. Recent efforts to counter this criticism have been directed towards the attempt to provide formal explications of MRE. This paper aims to supplement these efforts by providing an informal working definition of MRE. This approach challenges the view that MRE can adequately be characterized only in the negative as a set of anti-essentialisms. I argue that epistemic agents follow MRE iff they follow four interconnected rules, which are concerned with a minimalistic form of foundationalism, a minimalistic form of fallibilism, a moderate form of holism, and a minimalistic form of rationality. In the critical spirit of MRE, the corresponding working definition is, of course, provisional and revisable. In general, the aim is to contribute to a reflective equilibrium (RE) concerning MRE. If it is successful, this working definition provides a better grasp of the most basic elements of the method and thereby enhances our understanding of it. (shrink)

Broome takes the debate on rationality to be concerned with the ordinary use of 'rational'. I argue that this is at best misleading. For the object of current theories of rationality is determined by a specific use of 'rational' that is intimately connected to blame and praise. I call the property it refers to 'rationalityRESP'. This focus on rationalityRESP, I argue, has two significant implications for Broome's critique of theories of rationality as reasons-responsiveness. First, rationalityRESP is plausibly conceived of as (...) a kind of reasons-responsiveness. Secondly, Broome's dispute with internalists about normativity as well as his dispute with externalists about rationality both hinge on questions regarding the concept of responsibility. I conclude that philosophers should integrate discussions about responsibility in their debates about rationality. (shrink)

In this paper, I defend a reasons-first view of epistemic justification, according to which the justification of our beliefs arises entirely in virtue of the epistemic reasons we possess. I remove three obstacles for this view, which result from its presupposition that epistemic reasons have to be possessed by the subject: the problem that reasons-first accounts of justification are necessarily circular; the problem that they cannot give special epistemic significance to perceptual experience; the problem that they have to say that (...) implicit biases provide epistemic. The first problem will be overcome by introducing presentational attitudes that are not in need of justification as basic ways of possessing epistemic reasons. The latter two problems will be solved by introducing epistemic rational capacities of two different kinds, which are exercised in mental states that are ways of possessing epistemic reasons, and by distinguishing these from mental states that are not exercises of epistemic rational capacities. (shrink)

The material conditional and the suppositional analysis of the indicative conditional are based on different philosophical foundations and they leave important successes of their competitor unexplained. This paper unifies both accounts within a truth-functional, trivalent model of the suppositional analysis. In this model, we observe that the material and the suppositional conditional exhibit the same logical behavior while they have different truth conditions and different probabilities. The result is a unified semantic analysis that closes an important gap in the suppositional (...) story and explains the persistent appeal of the material conditional analysis for philosophers and psychologists of reasoning. (shrink)

How can we be responsible for our attitudes if we cannot normally choose what we believe, desire, feel, and intend? This problem has received much attention during the last decades, both in epistemology and ethics. Yet its connections to discussions about reasons and rationality have been largely overlooked. This book develops the foundations of an ethics of mind by investigating the responsibility that is presupposed by the requirements of rationality that govern our attitudes. It has five main goals. First, it (...) reinterprets the problem of responsibility for attitudes as a problem about the normativity of rationality. Second, it connects substantive and structural rationality by drawing on debates about responsibility. Third, it supports recent accounts of the normativity of rationality by explicitly defending the view that epistemic reasons and other ‘right-kind’ reasons are genuine normative reasons. Fourth, it breaks the stalemate between rationalist and voluntarist accounts of mental responsibility by proposing a hybrid view. Finally, it argues that irrationality can warrant moral blame, thus revealing an unnoticed normative force of rational requirements. Length of manuscript: 85,000 words. (shrink)

Peirce is best known as the founder of pragmatism, but his dissatisfaction with how others understood and appropriated it prompted him to rename his own doctrine “pragmaticism” and to compose several variants of his original maxim defining it, as well as numerous restatements and elaborations. This paper presents an extensive selection of such formulations, followed by analysis and commentary demonstrating that for Peirce the ultimate meaning of an intellectual concept is properly expressed as a conditional proposition about the deliberate, self-controlled (...) conduct of its interpreters, not the law-governed behavior of its object. (shrink)

I argue that believing at will – i.e. believing for practical reasons – is in some sense possible and in some sense impossible. It is impossible insofar as we think of belief formation as a re-sult of our exercise of certain capacities (perception, memory, agency). But insofar as we think of belief formation as an action that might lead to such a result (i.e. a deliberation or an in-quiry), believing at will is possible. First I present and clarify the problem (...) and its philosophical relevance (section 1). I then argue that a belief formation as an immediate reaction to practical reasons is not necessarily equivalent to believing at will because the causal mechanism that leads to the formation might be deviant (section 2). Finally, I explain the difference between the two above mentioned meanings of “belief formation” in order to clarify the possibility and impossibility of believing at will (section 3). (shrink)

The author defends the claim that there are cases in which we should promote irrationality by arguing (1) that it is sometimes better to be in an irrational state of mind, and (2) that we can often influence our state of mind via our actions. The first claim is supported by presenting cases of irrational _belief_ and by countering a common line of argument associated with William K. Clifford, who defended the idea that having an irrational belief is always worse (...) than having a rational one. In support of the second claim, the author then explains how the control we have over our beliefs could look like. In conclusion, the author suggests that the argument of this essay is not restricted to the irrationality of beliefs, but can be applied to irrational states of mind in general. In an outlook on the “ethics of belief” debate, the author points out that the argument of this essay need not conflict with evidentialism, but does so when combined with another plausible claim about the meaning of doxastic ought-statements. (shrink)

Do non-human animals have an interest in sociopolitical freedom? Cochrane has recently taken up this important yet largely neglected quest ion. He argues that animal freedom is not a relevant moral concern in itself, because animals have a merely instrumental but not an intrinsic interest in freedom (Cochrane 2009a, 2012). This paper will argue that even if animals have a merely instrumental interest in freedom, animal freedom should nonetheless be an important goal for our relationships with animals. Drawing on recent (...) work on the value of freedom, it will be argued that freedom is non-specifically instrumentally valuable. Accordingly, freedom is a means to other goods, but often it is not possible to identify those goods in advance or aim for them directly. Some of the reasons that make freedom non-specifically valuable for human relationships, it will be argued, also apply to relationships between humans and animals. Amongst other implications, it will be shown how this argument provides a response to those who fear that stricter animal protection policies might undermine people’s freedom: A concern for freedom actually requires stricter protection policies rather than speak against them. (shrink)

Although he is best known as the founder of pragmatism, the name that Charles Sanders Peirce prefers to use for his comprehensive system of thought is "synechism" because the principle of continuity is its central thesis. This paper arranges and summarizes numerous quotations and citations from his voluminous writings to formalize and explicate his distinctive mathematical conceptions of hyperbolic and topical continuity, both of which are derived from the direct observation of time as their paradigmatic manifestation, and then apply them (...) in normative science and metaphysics, especially logic as semeiotic and cosmology. The resulting conclusion is that the intelligibility of the universe is plausibly explained by conceiving it as one immense sign, a vast inferential process: a semiosic continuum whose connected constituent signs are indefinite until deliberately marked off, with God the Creator as its overall dynamical object in the infinite past and God completely revealed as its overall final interpretant in the infinite future. (shrink)

Many social situations require a mental model of the knowledge, beliefs, goals, and intentions of others: a Theory of Mind (ToM). If a person can reason about other people’s beliefs about his own beliefs or intentions, he is demonstrating second-order ToM reasoning. A standard task to test second-order ToM reasoning is the second-order false belief task. A different approach to investigating ToM reasoning is through its application in a strategic game. Another task that is believed to involve the application of (...) second-order ToM is the comprehension of sentences that the hearer can only understand by considering the speaker’s alternatives. In this study we tested 40 children between 8 and 10 years old and 27 adult controls on (adaptations of) the three tasks mentioned above: the false belief task, a strategic game, and a sentence comprehension task. The results show interesting differences between adults and children, between the three tasks, and between this study and previous research. (shrink)

A many-faceted beast, the metaphysics of relations can be approached from many angles. One could begin with the various ways in which relational states are expressed in natural language. If a more historical treatment is wanted, one could begin with Plato, Aristotle, or Leibniz. In the following, I will approach the topic by first drawing on Russell’s Principles of Mathematics (1903) (still a natural-enough starting point), and then turn to a discussion mainly of positionalism. The closing section contains an overview (...) of the six contributions to this Special Issue. (shrink)

Although Peirce frequently insisted that continuity was a core component of his philosophical thought, his conception of it evolved considerably during his lifetime, culminating in a theory grounded primarily in topical geometry. Two manuscripts, one of which has never before been published, reveal that his formulation of this approach was both earlier and more thorough than most scholars seem to have realized. Combining these and other relevant texts with the better-known passages highlights a key ontological distinction: a collection is bottom-up, (...) such that the parts are real and the whole is an ens rationis, while a continuum is top-down, such that the whole is real and the parts are entia rationis. Accordingly, five properties are jointly necessary and sufficient for Peirce’s topical continuum: rationality, divisibility, homogeneity, contiguity, and inexhaustibility. (shrink)

This study aims to corroborate Merleau-Ponty’s interpretations of fundamental ideas from Saussure’s linguistics by linking them to works that were independently elaborated by Jan Mukařovský, Czech structuralist aesthetician and literary theorist. I provide a comparative analysis of the two authors’ theories of language and their interpretations of thought as fundamentally determined by language. On this basis, I investigate how they conceive linguistic innovation and its translation into changes in the constituted language and other social codes and institutions. I explain how (...) they elaborate on Saussure’s idea of language as a system of oppositions by interpreting cultural innovation as a systematic variation of pre-established social norms and, similarly, linguistic innovation as gesturing within language. Connectedly, I show how Mukařovský’s works help clarify Merleau-Ponty’s focus on the gestural dimension of language. By discussing the two thinkers’ arguments in favour of linguistic innovation, I explore what could be called phenomenological limits of structuralism. (shrink)

This text addresses a problem that is not sufficiently dealt with in most of the recent literature on emotion and feeling. The problem is a general underestimation of the extent to which affective intentionality is essentially bodily. Affective intentionality is the sui generis type of world-directedness that most affective states – most clearly the emotions – display. Many theorists of emotion overlook the extent to which intentional feelings are essentially bodily feelings. The important but quite often overlooked fact is that (...) the bodily feelings in question are not the regularly treated, non-intentional bodily sensations (known from Jamesian accounts of emotion), but rather crucial carriers of world-directed intentionality. Consequently, most theories of human emotions and feelings recently advocated are deficient in terms of phenomenological adequacy. This text tries to make up for this deficit and develops a catalogue of five central features of intentional bodily feelings. In addition, Jesse Prinz’s embodied appraisal theory is criticized as an exemplary case of the misconstrual of the bodily nature of affective experience in naturalistic philosophy of mind. (shrink)

In a number of recent philosophical debates, it has become common to distinguish between two kinds of normative reasons, often called the right kind of reasons (henceforth: RKR) and the wrong kind of reasons (henceforth: WKR). The distinction was first introduced in discussions of the so-called buck-passing account of value, which aims to analyze value properties in terms of reasons for pro-attitudes and has been argued to face the wrong kind of reasons problem. But nowadays it also gets applied in (...) other philosophical contexts and to reasons for other responses than pro-attitudes, for example in recent debates about evidentialism and pragmatism about reasons for belief. While there seems to be wide agreement that there is a general and uniform distinction that applies to reasons for different responses, there is little agreement about the scope, relevance and nature of this distinction. Our aim in this article is to shed some light on this issue by surveying the RKR/WKR distinction as it has been drawn with respect to different responses, and by examining how it can be understood as a uniform distinction across different contexts. We start by considering reasons for pro-attitudes and emotions in the context of the buck-passing account of value (§1). Subsequently we address the distinction that philosophers have drawn with respect to reasons for other attitudes, such as beliefs and intentions (§2), as well as with respect to reasons for action (§3). We discuss the similarities and differences between the ways in which philosophers have drawn the RKR/WKR distinction in these areas and offer different interpretations of the idea of a general, uniform distinction. The major upshot is that there is at least one interesting way of substantiating a general RKR/WKR distinction with respect to a broad range of attitudes as well as actions. We argue that this has important implications for the proper scope of buck-passing accounts and the status of the wrong kind of reasons problem (§4). (shrink)

Editors van Ditmarsch, Hendriks and Verbrugge of this special issue of topiCS on lying describe some recent trends in research on lying from a multidisciplinary perspective, including logic, philosophy, linguistics, psychology, cognitive science, behavioral economics, and artificial intelligence. Furthermore, they outline the seven contributions to this special issue.

The dissertation is mainly concerned with the following question: How can we be responsible for our attitudes? Traditional formulations of the philosophical problem underlying this question see it as a conflict between responsibility and the absence of voluntary control. I interpret it, by contrast, as a problem about the responsibility that we have for being (ir)rational. To illuminate this responsibility, I engage in discussions about the normative status of object-given reasons for attitudes, present a novel case against pragmatism about reasons (...) for attitudes, and propose that we can understand our responsibility for being (ir)rational by grounding the normative force of reasons for attitudes in our practice of holding each other answerable for our (ir)rationality. Properly distinguishing the direct answerability we have for our attitudes from the indirect accountability that we have for managing our attitudes allows us to see that not all kinds of responsibility presuppose control. Rather, attitudes for which we are directly answerable are within the space of reasons without always being within our control. (shrink)

According to metaphysical coherentism, grounding relations form an interconnected system in which things ground each other and nothing is ungrounded. This potentially viable view’s logical territory remains largely unexplored. In this paper, I describe that territory by articulating four varieties of metaphysical coherentism. I do not argue for any variety in particular. Rather, I aim to show that not all issues which might be raised against coherentism will be equally problematic for all the versions of that view, which features far (...) more nuance and diversity than is typically ascribed to it. (shrink)

This paper examines the relation between Cartwright's concept of 'capacities' and Mill's concept of 'tendencies' and argues that they are not equivalent. Cartwright's concept of 'capacities' and her motivation to adopt it as a central notion in her philosophy of science are described. It is argued that the Millian concept of 'tendencies' is distinct because Mill restricts its use to a set of special cases. These are the cases in which causes combine 'mechanically'. Hence for Mill 'tendencies' do not merely (...) describe the operation of causes, but also and perhaps even primarily how they combine. This does not hold of Cartwrightian capacities which are meant to have unlimited applicability. Mill also explicitly denies the realism of 'capacities' in a sense which overlaps with Cartwright's. Her attempt to derive empirist credentials for her notion of capacity from Mill is therefore unsuccessful. (shrink)

We set out longtermist political philosophy as a research field by exploring the case for, and the implications of, ‘institutional longtermism’: the view that, when evaluating institutions, we should give significant weight to their very long-term effects. We begin by arguing that the standard case for longtermism may be more robust when applied to institutions than to individual actions or policies, both because institutions have large, broad, and long-term effects, and because institutional longtermism can plausibly sidestep various objections to individual (...) longtermism. We then address points of contact between longtermism and some central values of mainstream political philosophy, focusing on justice, equality, freedom, legitimacy, and democracy. While each value initially seems to conflict with institutional longtermism, we find that these conflicts are less clear-cut upon closer inspection, and that some political values might even provide independent support for institutional longtermism. We end with a grab bag of related questions that we lack space to explore here. (shrink)

Current debates about reasons and reasoning often draw comparisons between epistemic and practical reasons and reasoning and presuppose substantial unity between the practical and epistemic domains. This stance seems to conflict with a stark Humean contrast between the two domains: With respect to practical reasons and reasoning, Hume highlights the role of impressions, especially the passions, in motivating and rationalizing action, while apparently downplaying the potential relevance of beliefs, reason, or reasons. With respect to epistemic reasons and theoretical reasoning, he (...) urges us to proportion our belief to the evidence (EHU 10.4), which suggests a significant epistemic role for evidential reasons. My contribution ar-gues that there is nonetheless a convincing and interesting unified Humean account of reasons and reasoning across both domains. To present my case, I first narrow down the unity claim that I am interested in. I then closely engage with Hume’s claims in epistemology, the philos-ophy of action, and metaethics to develop the unified Humean account. (shrink)

Why, if at all, should we object to economic inequality? Some central arguments – the argument from decreasing marginal utility for example – invoke instrumental reasons and object to inequality because of its effects. Such instrumental arguments, however, often concern only the static effects of inequality and neglect its intertemporal conse- quences. In this article, we address this striking gap and investigate income inequality’s intertemporal consequences, including its potential effects on humanity’s (very) long-term future. Following recent arguments around future generations (...) and so-called longtermism, those effects might arguably matter more than inequality’s short-term con- sequences. We assess whether we have instrumental reason to reduce economic inequality based on its intertemporal effects in the short, medium, and the very long term. We find a good short and medium-term instrumental case for lower economic inequality. We then argue, somewhat speculatively, that we have instrumental reasons for inequality reduction from a longtermist perspective too, primarily because greater inequality could increase existential risk. We thus have instrumental reasons to reduce inequality, regardless of which time-horizon we take. We then argue that from most consequentialist perspectives, this pro tanto reason also gives us all-things-considered reason. And even across most non-consequentialist views in philosophy, this argument gives us either an all-things-considered or at least weighty pro tanto reason against inequality. (shrink)

It can be tempting to think of affect as a matter of the present moment – a reaction, a feeling, an experience or engagement that unfolds right now. This paper will make the case that affect is better thought of as not only temporally extended but as saturated with temporality, especially with the past. In and through affectivity, concrete, ongoing history continues to weigh on present comportment. In order to spell this out, I sketch a Heidegger-inspired perspective. It revolves around (...) two claims. The first is that we should understand what Heidegger calls 'Befindlichkeit' (findingness) as radical situatedness. Affectivity is a matter of 'finding oneself' constellated – thrown – into the world in ways that outrun what an individual or collective might grasp and process. The second claim is that the temporal dimension, as a relatedness to the past, takes precedence in affect's situatedness. Key to affect is the way in which the past continues to hold sway over present comportment, collectively and individually. In order to articulate this perspective, it is important to overcome the idea that affect must be understood mainly in terms of feeling or experiential states of other kinds. Better suited to grasp the idea of findingness is the concept of 'disclosive posture', as proposed by Katherine Withy. I suggest that this notion should be put at the fore of a phenomenological approach to situated affectivity. (shrink)

Marx’s vision of unalienated production is often thought to be subject to decisive objections. This article argues that these objections rely on a misinterpretation of Marx’s position. It provides a new interpretation of Marx’s vision of unalienated production. Unlike another well-known account, it suggests that unalienated production involves realizing oneself through providing others with the goods and services they need for their self-realization. It argues that this view is appealing and that it offers a more successful response to objections than (...) previous interpretations. In doing so, it hopes to put Marx’s concern with alienation and nonalienation back on the table. (shrink)

I defend the proposal that certain forms of work—specifically forms that are socially necessary but involve the imposition of considerable burdens—be shared between citizens. I argue that sharing burdensome work would achieve several goals, including a more equal distribution of the benefits and burdens of work, a greater appreciation of each other's labour contributions, and an amelioration of problematic inequalities of status. I conclude by considering three objections: that sharing burdensome work would (1) involve morally unacceptable constraints on freedom, (2) (...) be prohibitively inefficient, and (3) forbid mutually advantageous trades. I argue that none of these objections succeed. (shrink)

Mit einer virtuellen Welt kann sehr Verschiedenes und Mannigfaltiges assoziiert werden, unter anderem ein weiterer schillernder Begriff: Die Utopie. Sind nun virtuelle Welten allesamt Utopien? Oder müsste man vielmehr umgekehrt die Utopie als eine besondere virtuelle Welt hervorheben? Dass es überhaupt einen engen Zusammenhang zwischen den beiden Begriffen gibt, scheint nicht einmal selbstverständlich: Es gibt ihn sicherlich nicht, wenn man unter einer virtuellen Welt lediglich ein mit Hilfe von Computertechnik generiertes Szenario und unter einer Utopie schlicht und einfach eine der (...) Wirklichkeit unangemessene Wunschvorstellung versteht oder aber die Utopie als die literarische Konzeption einer für ideal befundenen Gesellschaftsform begreift und ideengeschichtlich demgemäß mit Platons „Staat“ beginnen lässt. Damit das begriffliche Verhältnis zwischen den heute durchaus auch im allgemeinen Sprachgebrauch verwurzelten Ausdrücken „Utopie“ und „Virtualität“ untersucht werden kann, soll der Versuch unternommen werden, anschaulich zu machen, wie sie verwendet werden könnten. (shrink)

Sebastian Schmidt (Zürich) fragt in seinem Beitrag »Wie vernünftig sind Verschwörungstheoretiker?«, wie es um die Vernunft derjenigen steht, die einer Verschwörungstheorie über die Corona-Pandemie anhängen. Im Umgang mit Corona scheint sich zu bestätigen, was die Psychologie seit Jahrzehnten lehrt: Menschen unterliegen in ihrem Denken kognitiven Fehlern und Verzerrungen. Doch ist verschwörungstheoretisches Denken, das solche Fehler ebenfalls begeht, deshalb irrational? Schmidt warnt davor, einander zu leichtfertig als irrational zu betrachten, und verweist auf die wichtige Rolle, die intellektuelles Vertrauen in (...) Wissensgemeinschaften spielt. Am Beispiel des sogenannten Bestätigungsfehlers führt er aus, dass Menschen, die ihre Überzeugungen nicht fortwährend kritisch prüfen, in diesem Verhalten durchaus rational sein können. (shrink)

This paper presents a critique of left republican writings from a non-republican socialist standpoint. It examines three claims that have been advanced by left republican authors: that workers are dominated 1) by their lack of access to the means of production; 2) by the market; and 3) by their employer. With regard to 1) and 2), it argues that alternative conceptions of freedom can identify the unfreedom in question, and that there are good reasons for pressing these complaints on the (...) basis of these alternative conceptions. With regard to 3), it argues that, while alternative conceptions of freedom may be able to identify the unfreedom in question, republican freedom provides a more suitable basis for pressing this claim. It concludes that while left republicans have shown that socialists have reason to care about republican freedom, they have not shown that socialists should adopt republican freedom at the expense of other conceptions of freedom. (shrink)

Background: Adequate immunity to COVID-19 apparently cannot be attained in Germany by voluntary vaccination alone, and therefore the introduction of mandatory COVID-19 vaccination is still under consideration. We present findings on the potential acceptance of such a requirement by the German population, and we report on the reasons given for accepting or rejecting it and how these reasons vary according to population subgroup. -/- Methods: We used representative data from the Socio-Economic Panel for the period January to December 2021. We (...) linked the respondents’ answers concerning mandatory COVID-19 vaccination to information about their sociodemographic characteristics, state of health, political attitudes, and degree of confidence in the judicial and political systems. We analyzed these data using univariate, bivariate, and multivariate statistical methods. -/- Results: Just over half of the respondents (50.44% [49.08%; 51.79%]) favored mandatory COVID-19 vaccination. Among the supporters, the reason most frequently given (95.22% [94.45; 96.00]) was that, without such a requirement, not enough people would be vaccinated. Among the opponents of mandatory COVID-19 vaccination (49.56% [48.21%; 50.92%]), by far the most common reason given for opposing it was a desire to uphold individual freedom (91.36% [90.31%; 92.40%]). Persons supporting mandatory COVID-19 vaccination, on average, older than those who opposed it; they less commonly had an education beyond secondary school, were less healthy, tended to have no children, had centrist political views, and expressed more confidence in the political system. The largest difference between the two groups was that about 90% of supporters of mandatory COVID-19 vaccination were themselves vaccinated, compared to only about 62% of opponents. -/- Conclusion: The lack of consensus on this issue among politicians and physicians in Germany is reflected in a similar lack of consensus in the German population as a whole. A discussion of the appropriate understanding of individual freedom would be the most promising way to widen the acceptance of mandatory COVID-19 vaccination. A commonly expressed conception of freedom that permits the deliberate endangerment of other people’s health seems morally questionable. -/- DOI: 10.3238/arztebl.m2022.0174. (shrink)

This paper is concerned with two concepts of qualitativeness that apply to intensional entities. I propose an account of pure qualitativeness that largely follows the traditional understanding established by Carnap, and try to shed light on its ontological presuppositions. On this account, an intensional entity is purely qualitative iff it does not ‘involve’ any particular. An alternative notion of qualitativeness—which I propose to refer to as a concept of strict qualitativeness—has recently been introduced by Chad Carmichael. However, Carmichael’s definition presupposes (...) a highly fine-grained conception of properties and relations. To eliminate this presupposition, I tentatively suggest a different definition that rests on a concept of perspicuous denotation. In the penultimate section, both concepts of qualitativeness are put to work in distinguishing between different ‘grades’ of qualitative discriminability. (shrink)

Several vaccines against COVID-19 have now been developed and are already being rolled out around the world. The decision whether or not to get vaccinated has so far been left to the individual citizens. However, there are good reasons, both in theory as well as in practice, to believe that the willingness to get vaccinated might not be sufficiently high to achieve herd immunity. A policy of mandatory vaccination could ensure high levels of vaccination coverage, but its legitimacy is doubtful. (...) We investigate the willingness to get vaccinated and the reasons for an acceptance (or rejection) of a policy of mandatory vaccination against COVID-19 in June and July 2020 in Germany based on a representative real time survey, a random sub-sample (SOEP-CoV) of the German Socio-Economic Panel (SOEP). Our results show that about 70 percent of adults in Germany would voluntarily get vaccinated against the coronavirus if a vaccine without side effects was available. About half of residents of Germany are in favor, and half against, a policy of mandatory vaccination. The approval rate for mandatory vaccination is significantly higher among those who would get vaccinated voluntarily (around 60 percent) than among those who would not get vaccinated voluntarily (27 percent). The individual willingness to get vaccinated and acceptance of a policy of mandatory vaccination correlates systematically with socio-demographic and psychological characteristics of the respondents. We conclude that as far as people’s declared intentions are concerned, herd immunity could be reached without a policy of mandatory vaccination, but that such a policy might be found acceptable too, were it to become necessary. (shrink)