Wat betreft economische groei en ontwikkeling van de werkloosheid heeft de Nederlandse economie het sinds 1973 slechter gedaan dan andere OECD-landen. Op de vraag naar de oorzaken van die slechte prestatie zijn in het verleden uiteenlopende antwoorden gegeven door o.m. Bomhoff en Clavaux. Ook zijn er diverse wegen aangegeven om op te rukken naar een betere positie. In dit artikel presenteren de auteurs de resultaten van een internationale doorsnee-analyse om de verschillen in economisch succes tussen landen met behulp van een (...) eenvoudig neo-klassiek macro-economisch model te verklaren. Dit biedt de mogelijkheid om te traceren wat de rol van de exportgroei, de groei van de bevolking, de wisselkoers, de verhouding tussen de binnenlandse en de buitenlandse prijsontwikkeling en de investeringsquote voor verschillen in economische ontwikkeling is geweest. Vooral de uitvoer gecorrigeerd voor de omvang van de bevolking, de investeringsquote en de nominale wisselkoers komen als belangrijke verklarende variabelen naar voren. Op grond van hun analyse komen de auteurs tot de conclusie dat een beleid gericht op het verbeteren van de Nederlandse economische prestatie op lange termijn zich vooral zou moeten concentreren op het benutten van exportkansen en op een hoog investeringsniveau ter bevordering van technologische vernieuwing en daarmee verbetering van de concurrentiepositie. Daarbij moet worden voorkomen dat revaluatie van de gulden het exporteffect teniet doet. (shrink)

This paper clarifies Merleau-Ponty’s original account of “higher-order” cognition as fundamentally embodied and enacted. Merleau-Ponty’s philosophy inspired theories that deemphasize overlaps between conceptual knowledge and motor intentionality or, on the contrary, focus exclusively on abstract thought. In contrast, this paper explores the link between Merleau-Ponty’s account of motor intentionality and his interpretations of our capacity to understand and interact productively with cultural symbolic systems. I develop my interpretation based on Merleau-Ponty’s analysis of two neuropathological modifications of motor intentionality, the case (...) of the brain-injured war veteran Schneider, and a neurological disorder known as Gerstmann’s syndrome. Building on my analysis of Schneider’s sensorimotor compensatory performances in relation to his limitations in the domains of algebra, geometry, and language usage, I demonstrate a strong continuity between the sense of embodiment and enaction at all these levels. Based on Merleau-Ponty’s interpretations, I argue that “higher-order” cognition is impaired in Schneider insofar as his injury limits his sensorimotor capacity to dynamically produce comparatively more complex differentiations of any given phenomenal structure. I then show how Merleau-Ponty develops and specifies his interpretation of Schneider’s intellectual difficulties in relation to the ambiguous role of the body, and in particular the hand, in Gerstmann’s syndrome. I explain how Merleau-Ponty defends the idea that sensorimotor and quasi-representational cognition are mutually irreducible, while maintaining that symbol-based cognition is a fundamentally enactive and embodied process. (shrink)

Throughout the biological and biomedical sciences there is a growing need for, prescriptive ‘minimum information’ (MI) checklists specifying the key information to include when reporting experimental results are beginning to find favor with experimentalists, analysts, publishers and funders alike. Such checklists aim to ensure that methods, data, analyses and results are described to a level sufficient to support the unambiguous interpretation, sophisticated search, reanalysis and experimental corroboration and reuse of data sets, facilitating the extraction of maximum value from data sets (...) them. However, such ‘minimum information’ MI checklists are usually developed independently by groups working within representatives of particular biologically- or technologically-delineated domains. Consequently, an overview of the full range of checklists can be difficult to establish without intensive searching, and even tracking thetheir individual evolution of single checklists may be a non-trivial exercise. Checklists are also inevitably partially redundant when measured one against another, and where they overlap is far from straightforward. Furthermore, conflicts in scope and arbitrary decisions on wording and sub-structuring make integration difficult. This presents inhibit their use in combination. Overall, these issues present significant difficulties for the users of checklists, especially those in areas such as systems biology, who routinely combine information from multiple biological domains and technology platforms. To address all of the above, we present MIBBI (Minimum Information for Biological and Biomedical Investigations); a web-based communal resource for such checklists, designed to act as a ‘one-stop shop’ for those exploring the range of extant checklist projects, and to foster collaborative, integrative development and ultimately promote gradual integration of checklists. (shrink)

Why are conditional degrees of belief in an observation E, given a statistical hypothesis H, aligned with the objective probabilities expressed by H? After showing that standard replies are not satisfactory, I develop a suppositional analysis of conditional degree of belief, transferring Ramsey’s classical proposal to statistical inference. The analysis saves the alignment, explains the role of chance-credence coordination, and rebuts the charge of arbitrary assessment of evidence in Bayesian inference. Finally, I explore the implications of this analysis for Bayesian (...) reasoning with idealized models in science. (shrink)

Tussen zijn veertigste en zijn zestigste levensjaar was Jan Hendrik van den Berg (1914) een uitermate succesvol en populair auteur. Boeken van zijn hand, zoals Metabletica (1956) en Medische macht en medische ethiek (1969), waren ongekende bestsellers. Hij was de Nederlandse vertegenwoordiger van een belangrijke Europese stroming in de filosofie: de historische fenomenologie. In de jaren zeventig raakte hij echter in conflict met zijn tijd. Terwijl de Nederlandse publieke opinie een wending naar links doormaakte, bond Van den Berg de strijd (...) aan tegen verloedering, hooliganisme en anarchisme. Dit ging ten koste van zijn populariteit, maar niet van zijn productiviteit, noch van zijn innovativiteit. Tot op de dag van vandaag werkt hij aan een indrukwekkend , panoramisch oeuvre. Hij is de belangrijkste Nederlandse filosoof sinds Bolland. -/- Deze studie wil het werk van Van den Berg reconstrueren, situeren en beoordelen. Reconstrueren door de methodische en thematische coherentie ervan zichtbaar te maken. Situeren door het te confronteren met dat van andere, verwante auteurs zoals Husserl, Freud, Bachelard en Foucault. Beoordelen door na te gaan in hoeverre Van den Berg de inzet van zijn project, zowel inhoudelijk als methodologisch, waarmaakte. -/- Het werk van Van den Berg is geen curiosum, maar opvallend actueel. Hij onderzoekt het begin, de aanvang van wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen waarvan het belang in de huidige situatie met nadruk zichtbaar wordt. Zijn beeldende stijl wekt de geschiedenis van de wetenschap tot leven, maar werd vaak als ‘anekdotisch’ afgedaan; zijn talent voor polemiek lokte soms felle reacties uit en zijn methodologische flexibiliteit maakte hem een gemakkelijk doelwit van academische kritiek. Aan de positieve kant van de balans staan echter zijn intellectuele enthousiasme en zijn internationale faam. Zijn werk verdient een rehabilitatie. (shrink)

Festschrift in Honor of Barry Smith on the occasion of his 65th Birthday. Published as issue 4:4 of the journal Cosmos + Taxis: Studies in Emergent Order and Organization. Includes contributions by Wolfgang Grassl, Nicola Guarino, John T. Kearns, Rudolf Lüthe, Luc Schneider, Peter Simons, Wojciech Żełaniec, and Jan Woleński.

INTRODUÇÃO A maioria dos alimentos que os bovinos de corte e leite consomem são os alimentos volumosos (forragens, gramíneas ou leguminosas) que é um alimento que possui teor de fibra detergente neutra (FDN) ≥ 25% da matéria seca (MS), ou teor de fibra ≥ 18% da MS. Por possuir grande quantidade de fibra em sua composição é um alimento que possui menor concentração de proteínas, carboidratos não estruturais (CNE) e lipídios. Para que um animal possa manter-se com alimentação volumosa, é (...) necessário a ingestão de grande quantidade desse material. Quando os bovinos recebem apenas forragens, não conseguem ingerir o suficiente para obter a energia, proteínas, minerais e vitaminas necessárias para converter os nutrientes em produtos (carne, leite etc.). Assim, faz-se necessário a inclusão de uma fonte alimentar concentrada em nutrientes na dieta dos bovinos. O alimento concentrado é aquele que contém menor teor de FDN < 25% ou teor de fibra bruta (FB) < 18%. Logo, pelo baixo teor de fibras é um alimento rico em energia e/ou proteínas. Divide-se em concentrados proteicos, os que possuem um teor de proteína bruta (PB) > 20% da MS e em concentrados energéticos, os que possuem < 20% de PB da MS. Para suprir todas as necessidades de mantença, crescimento, reprodução e produção, os bovinos devem receber alimentos suficientes e que forneçam a quantidade necessária dos nutrientes exigidos pelos animais em função da aptidão, estado fisiológico, categoria etc. Nutrientes fornecidos pela dieta (kg/dia) = necessidades dos bovinos (kg/dia) A formulação de rações consiste em combinar, nas quantidades necessárias, os alimentos que serão oferecidos para suprir as necessidades diárias do animal. Uma ração balanceada é aquela que fornece ao animal as proporções e quantidades corretas de todos os nutrientes necessários por um período de 24 horas. Às vezes, o criador possui controle total sobre os tipos e proporções de vários alimentos que compõem a ração. É o caso dos animais em sistema de confinamento, onde se conhece todo e qualquer alimento que o animal ingere e sua respectiva exigência, o que torna a formulação fácil. No entanto, balancear a ração, às vezes, é uma tarefa difícil. Normalmente, os animais em pastejo podem escolher não apenas a quantidade de pasto que consomem, mas também a sua composição. Os animais podem selecionar várias partes da planta e rejeitar outras. Para elaborar um programa alimentar, utilizando os métodos de formulação e balanceamento de rações é necessário, inicialmente, da explanação de alguns conceitos-chave da nutrição e, sem dúvidas, do entendimento e conhecimento das exigências nutricionais dos animais em função da idade, da raça, do estado fisiológico etc., além da composição bromatológica dos alimentos disponíveis para os animais. Sendo assim, a finalidade desse trabalho, em suma, é a explanação de conceitos-chave da nutrição, bem como da elaboração de tabelas dos requerimentos nutricionais diários dos animais, além da elaboração, alicerçado pela literatura disponível, da composição bromatológica dos alimentos, em especial do conteúdo proteico e energético dos mesmos. Por fim, conhecendo a composição dos alimentos e as exigências dos animais de acordo com a categoria, é realizado o balanço para saber, finalmente, se os alimentos suprem os requisitos dos animais e, se não atender os requerimentos, seja necessária uma adição suplementar para suprir todos os requerimentos para que os animais possam se manter e produzir, sempre visando uma elaboração alimentar econômica e viável tanto para os grandes pecuaristas quanto aos pequenos criadores. 1. GENERALIDADES 1.1 Balanceamento de rações Consiste na preparação de alimentos suficientemente nutritivos que cumpram com os requerimentos proteicos, energéticos, vitamínicos e minerais dos animais. Sendo assim, nos deparamos com alguns questionamentos, dentre eles a importância do balanceamento. Quando uma ração não está equilibrada há um excesso e/ou deficiência de determinados nutrientes. Alguns desequilíbrios possuem consequências drásticas e se não forem corrigidos podem causar até a morte do animal (por exemplo, um desequilíbrio de Ca próximo ao parto pode causar a febre do leite e morte do animal se não for tratado imediatamente). Alguns sintomas observados no animal podem auxiliar na identificação dos desequilíbrios, principalmente sintomas relacionados à carência de vitaminas e minerais. No entanto, outros desequilíbrios são difíceis de identificar, uma vez que resultam de algum grau de perda de desempenho. Os bovinos não têm um desempenho tão bom quanto seu potencial genético permitiria quando há algum desequilíbrio na ração. Os desequilíbrios tendem a afetar os animais com alto potencial genético. Nem todos os desequilíbrios alimentares possuem consequências devastadoras, mas todo desequilíbrio nutricional é economicamente inaceitável, uma vez que produz uma perda de produção e perda de nutrientes que poderiam ser utilizados efetivamente pelos animais para suas funções básicas. 1.2 Consumo de MS Matéria seca é a razão do alimento desprovido de umidade. Por exemplo, quando corta-se o capim e expõe-se o mesmo ao sol, irá murchar e logo sua cor mudará de verde para um café ou amarelo escuro em consequência da maior perda de água presente na composição. Quanto mais exposta ao calor mais seca a forragem ficará e esse conteúdo é o que se denomina de matéria seca. Por exemplo, quando o grão de milho perde toda água contida nele sua matéria seca é de 88%, aproximadamente. Cada pasto possui uma porcentagem diferente de umidade e varia em função da idade. Logo, podemos concluir que pastagens jovens possuem mais suculência (maior quantidade de água) e os pastos mais velhos possuem menor suculência, fazendo com que os bovinos prefiram ingerir os pastos mais jovens por possuírem melhor palatabilidade e degustação ao animal. A B Em A podemos observar um pasto velho com uma característica mais seca, ou seja, com uma menor quantidade de água. Por outo lado, em B podemos observar um pasto mais jovem, com maior porcentagem de água em sua composição. Agora, vamos conhecer o consumo de MS pelos bovinos. Na teoria, e recomendável, para cada 100 kg de peso vivo (PV), o bovino deve consumir o equivalente de MS entre 1,8 e 3,5 kg, ou seja, é o mesmo que dizer de 1,8 a 3,5% do PV. Esses valores nos indicam que um animal jovem consome menor matéria seca e vice-versa, e animais adultos consomem maior quantidade de MS. O consumo de MS varia em função do peso do animal, do estado fisiológico e da porcentagem de digestibilidade do alimento, por exemplo, bovinos de até 600 kg podem consumir até 10,5 kg/dia de MS sob um pasto com digestibilidade de 80%. Como regra geral, para saber com que ponto de escala se considera 1,8 e 3,5% usa-se: Para: Vaca em produção leiteira = 3,2% (vaca com 500 kg, 3,2% equivale a 16 kg de MS/dia) Vaca adulta e grande = 3,3 ou 3,4% Novilhas (os) com 300 kg = 2,8% (2,8% de 300 kg equivale a 8,4 kg de MS/dia) Exemplos: Uma bezerra pesa 120 kg. Qual a quantidade de MS que ela deverá consumir? 120 kg bezerra ----------- 100% (correspondente) X kg de MS ------------- 2,7%¹ ¹ - a maioria das pastagens possuem essa porcentagem de MS Pelos cálculos vamos obter: "X=" "120 x 2,7" /"100" "= 3,24 kg de MS" Sendo assim, a bezerra deverá consumir 3,24 kg de MS/dia. Temos uma umidade média de 80% o que indica que o restante é de material seco. 3,24 kg ------------- 20% correspondente X -------------- 80% umidade "X=" "3,24 x 80" /"20" "= 12,96 kg de água" Agora água + material seco: 3,24 kg de MS + 12,96 kg de água = 16,2 kg de forragem verde para a bezerra de 120 kg de PV. As forragens nunca se encontram em forma de material seco e sim de material verde, indicando-nos a presença de água entre 65 e 85% de sua composição. Mas, como conhecer com exatidão a umidade ou a presença de água de um produto? Para se conhecer com exatidão o teor de umidade de um determinado alimento, pode-se seguir os seguintes passos: 1. Separar 1 kg de forragem 2. Pôr no sol ou em um forno para desidratar até que esteja seco o bastante como para moer 3. Pesar e o peso que diminuiu será o conteúdo de água que continha Exemplo: 1000 g de forragem verde ---------- 100% 200 g de forragem seca ---------- X% X = "200 x 100" /"1000" "= 20%" Logo, a matéria seca é 20% e o conteúdo de água é de 100% - 20% = 80%. O esquema abaixo representa a secagem anterior, seja por sol ou em forno. 1.3 Necessidades de água Resumidamente, a água é necessária para o metabolismo, para a produção (leite e carne) e para as necessidades ambientais. A água é o nutriente que as vacas de leite requerem em maior quantidade. A água é um nutriente primordial na manutenção da produção leiteira e cárnea dos bovinos. A produção de leite, por exemplo, reduzirá no mesmo dia em que a água não estiver disponível para as vacas. Muitas vezes, a água é considerada aparte dos outros nutrientes como as proteínas, no entanto, é um nutriente de suma importância para a produção pecuária; pode-se administrar poucas quantidades de alimentos aos animais, mas se faltar água em excesso os animais padecem rapidamente. Os alimentos possuem quantidades variáveis de água (umidade) em sua composição, uma gramínea verde inteira no solo pode conter de 80 a 85% de água e, portanto, conter apenas de 15 a 20% de MS. Em contrapartida, o teor de água da maioria dos alimentos concentrados é de 10%, ou seja, 90% é de MS. Embora a quantidade de água na dieta possa variar consideravelmente, normalmente é pouco significativo, já que os animais devem regular o consumo de água por conta própria, ou seja, o acesso à água de boa qualidade deverá ser de livre escolha dos animais. Entretanto, quando grandes quantidades de alimentos úmidos forem oferecidas (como polpa de beterraba ou grãos de cevada) a ingestão de energia, proteínas, minerais e vitaminas encontradas na MS da ração pode ser reduzida. Para administrar água para os bovinos deve ter em conta que: A quantidade de água para a manutenção do metabolismo está descrita na tabela 1. Tabela 1: água utilizada no metabolismo Para cada kg de MS rústica 2,5 litros Para cada kg de MS suculenta 2 litros Para cada litro de leite 4 litros Para cada kg de carne 1 litro Os principais fatores que limitam a ingestão de água são: A ingestão de MS Produção de leite A temperatura ambiente Ingestão de sódio Na Como citado supra, a temperatura é um dos fatores que influenciam na ingestão de água. Logo, sob clima quente, os animais estabulados devem receber +15% de água dos valores mencionados, os animais sob pastejo devem receber +20%. Sob clima frio, os animais estabulados devem ingerir +10% e os sob pastejo +15%. De forma geral, uma vaca em lactação deverá ingerir de 3,5 a 5,5 litros de água por kg de MS. Por exemplo, uma vaca que produz 10 kg de leite e come 12 kg de MS consumirá 12 x 4,5 = 54 kg ou litros de água/dia. Para bovinos de corte, por exemplo, considerando um animal de dois anos em condições de manejo adequado, o consumo deverá ser de 45 litros/animal/dia ou de 8 a 9 litros/100 kg de PV. 2. REQUERIMENTOS NUTRICIONAIS DOS BOVINOS Antes de explanar os requerimentos nutricionais dos bovinos em produção, faz-se necessário a explanação de alguns conceitos importantes: 2.1 Proteína e energia A proteína é o componente mais importante para o tecido animal e se encontra em concentração no tecido muscular. É essencial para o crescimento e a quantidade requerida vai diminuindo à medida que o animal se desenvolve. O corpo necessita de proteínas para a manutenção e renovação dos tecidos. Também é requerida para a realização de funções produtivas tais como a gestação e a lactação. As rações para os bovinos deverão conter a seguinte concentração de proteína: Tabela 2: porcentagem de proteína em rações para bovinos Etapa produtiva % de proteína na ração Bezerros (as) até os 4 meses 18 – 19% Bezerros (as) em crescimento 4-12 meses 17 – 18% Novilhos (as) em engorda 12-20 meses 14 – 17% Novilhas gestantes (+ de 16 meses) 19 – 20% Vacas gestantes 20% Vacas em produção leiteira 16 – 17% Reprodutores (adultos) 14 – 15% Fonte: adaptação de TEIXEIRA, 1997 e BERCHIELLI et al., 2006. A energia é o componente que o animal necessita para a realização de algumas funções, tais como a movimentação, metabolismo, temperatura corporal, respiração, produção, reprodução, crescimento e muitas outras. O valor energético pode ser expressado de duas formas, em nutrientes digestíveis totais (NDT), mais conhecido no Brasil e em unidades de amido (UA). O NDT é o sistema que calcula a energia total (proteína digestível, fibra crua digestível, extrato não-nitrogenado digestível e gordura digestível), mas levando em consideração as perdas de energia pela digestão do alimento no animal. É notório que os alimentos ricos em fibra crua necessitarão de um maior trabalho digestivo, logo, o gasto energético será maior. Por sua vez, a medida de energia líquida é conhecida como unidades de amido. 2.1.1 Fontes de energia e proteína na ração Os carboidratos fibrosos (CF), presentes nos volumosos, têm baixo teor de energia, mas são necessários para manter a ruminação, a produção de saliva e o pH ruminal para a atividade bacteriana normal. Os carboidratos não fibrosos (CFN) também são nutrientes importantes porque são fontes importantes de energia. Portanto, uma boa porção deve conter os dois. No entanto, a proporção ideal de cada tipo de carboidrato mudará dependendo do nível de produção. Com o aumento da produção de leite, a vaca necessita de mais energia e, portanto, mais concentrada na ração. As fontes de energia e proteína são críticas na formulação de uma boa mistura A porção da proteína bruta na ração que está na forma de nitrogênio não proteico (NNP) é a principal fonte de nitrogênio para o crescimento bacteriano. A deficiência de NNP pode reduzir o crescimento de bactérias e o fornecimento de aminoácidos bacterianos à vaca. O excesso de NNP na ração não é apenas um desperdício, porque não é utilizado pelas bactérias, mas também pode ser tóxico e é necessária energia para desintoxicá-lo e eliminá-lo na urina. Uma porção da proteína bruta na ração também pode ser necessária na forma de proteína resistente à degradação microbiana no rúmen. Vacas de alta produção requerem proteínas resistentes à degradação por bactérias para fornecer aminoácidos adicionais (além daqueles que podem fornecer proteína bacteriana) para absorção no intestino delgado. Assim, em boa parte, tanto a quantidade de proteína quanto a natureza da proteína devem ser cuidadosamente controladas. 2.2 Requerimentos nutricionais dos bovinos de corte. 3. COMPOSIÇÃO DOS ALIMENTOS PARA OS BOVINOS Os alimentos usados na alimentação de bovinos, como de demais espécies de interesse zootécnico, são classificados de acordo com o teor de fibra bruta e de outros nutrientes. Sendo assim, podemos dizer que basicamente são classificados em: 1) Alimentos volumosos: possuem baixo teor energético em sua composição, decorrente do alto teor em fibra ou em água. Possuem menos de 60% de NDT e/ou mais de 18% de fibra bruta (FB) na MS e englobam as forrageiras secas e grosseiras (fenos e palhas), pastagens cultivadas, pastos nativos, forrageiras verdes e silagens. São os de menor custo na propriedade. Para os bovinos os mais utilizados estão as pastagens naturais ou cultivadas (braquiárias e panicuns), capineiras (capim-elefante), silagens (capim, milho, sorgo etc.), cana-de-açúcar e o bagaço de cana hidrolisado. Entre os menos utilizados estão o milheto, feno de gramíneas, silagem de girassol, palhadas de culturas etc. 2) Alimentos concentrados: em função do baixo teor de FB (< 18%), são alimentos com alto teor energético, com mais de 60% de NDT e podem ser divididos em: a) Concentrados energéticos: aqueles com menos de 20% de PB em sua composição, 25% de FDN (fibra em detergente neutro) e em torno de 18% de FB. São exemplos de alimentos concentrados energéticos o milho, sorgo, trigo, aveia, cevada, frutas, nozes e algumas raízes (mandioca, batata etc.). b) Concentrados proteicos: alimentos com mais de 20% de PB, 50% de FDN e 60% de NDT. Como exemplo temos os farelos de soja, de amendoim, de girassol, de algodão, glúten de milho e alguns subprodutos de origem animal como a farinha de peixe, de sangue, de carne e ossos etc. Ainda assim, existem os suplementos minerais e vitamínicos e os aditivos que entram em pequenas quantidades nas rações e são antibióticos, corantes, probióticos, antioxidantes etc. Dentro da nutrição e da alimentação animal, podem ocorrer variações nas composições bromatológicas dos alimentos em função de alguns fatores, tais como as cultivares (variedades) como a planta de sorgo que apresenta variedades com e sem tanino, o armazenamento como as misturas minerais expostas ao sol podem sofrer alterações pelas reações químicas, as condições do solo, teor de água e condições de processamento. Por fim, para a formulação de dietas equilibradas, deve-se fazer uma análise, sempre que possível e viável, dos alimentos que serão utilizados no balanceamento. Sendo assim, as dietas se apresentarão o mais próximo possível das necessidades dos animais e refletirão em desempenhos satisfatórios. A tabela 14, trata da composição de alguns alimentos comumente usados na alimentação dos bovinos de corte e leite e que servirá de base para a posterior formulação de dietas para os mesmos. Após a análise bromatológica dos principais valores dos alimentos para a formulação de rações, faz-se necessário o conhecimento das quantidades dos ingredientes na dieta dos bovinos. Para tanto, a tabela 15 traz os principais alimentos e a quantidade recomendável de cada um sobre a dieta e/ou a ração total dos animais. Tabela 15: níveis recomendados dos principais ingredientes para rações de bovinos INGREDIENTE NÍVEL DE USO Milho grãos Até 70% Farelo de soja 30 a 40% Sorgo grãos Substituto 100% do milho Farelo de trigo 10 a 40% Farelo arroz desengordurado 10 a 30% Farelo amendoim 30 a 40% Farelo de algodão 30 a 40% Torta de girassol 30 a 40% Torta de colza Até 20% Torta de linhaça 5 a 10% Torta de mamona 5 a 10% Torta de gergelim 30 a 40% Farinha de peixe Até 10% Farinha de sangue 1,5 kg Polpa cítrica 20% Caroço de algodão 25% Farinha de penas 0,5 kg Farinha carne e ossos 1,5 kg Farelo de arroz 15% Soja grãos 25% Farelo de girassol 30% Gorduras 5% Resíduos de padaria 20% Grãos de destilaria 60% Grãos de cervejaria 30% Melaços 20% Subprodutos do trigo 30% Feijão 25% Glúten de milho 10% Ureia 1% Casca de algodão 40% Casca de arroz 15% Cama de galinha 15% Fontes: TEIXEIRA, A. S., 1997 e TEIXEIRA, J. C., 1997. 4. SELEÇÃO ECONÔMICA DE INGREDIENTES PARA RAÇÕES Uma das preocupações dos técnicos em nutrição animal é a minimização do custo das fórmulas de rações. Existem alguns métodos utilizados para minimizar os custos, dentre eles o método com auxílio do computador para cálculo de fórmulas e o método do valor nutricional parcial, isto é, o método onde os alimentos são selecionados de acordo com seus custos por kg em relação a outros ingredientes básicos da ração. 4.1 Uso do computador Através de programas específicos, os computadores selecionam os ingredientes com relação ao custo, construindo e fornecendo a ração mais barata dentro da finalidade de minimização do custo. Para que seja evitado que a ração escolhida pelo computador (mais barata), seja a pior dentro do aspecto nutricional, deve-se tomar as seguintes medidas: Estabelecer um controle de limite máximo para os ingredientes selecionados de forma econômica, para evitar que os mesmos ultrapassem os limites recomendados pelas técnicas nutricionais. Estabelecer nesse controle um limite mínimo para os ingredientes, que não foram selecionados, mas que a pesquisa aconselha serem incluídos à ração. Mesmo essas medidas sendo tomadas, a resposta final provém dos animais através de provas biológicas, como a conversão alimentar, custo para produzir 1 kg de carne etc. 4.2 Valor nutricional parcial Esse método é baseado em alguns critérios, dos quais: Existência de dois ingredientes padrões como o milho e a soja, que servirão de base na determinação do custo de 1 kg de proteína e de 1 Mcal de energia metabolizável, de energia digestível, de energia líquida (energia produtiva) ou 1 kg de nutrientes digestíveis totais (NDT). No nosso caso, como constituem a base de 60 a 80% das rações, os ingredientes aconselháveis para servirem de padrões são o milho, o farelo de soja ou o farelo de algodão. Este método também parte da premissa de que, quando se compra 1 kg de milho por um dado preço Vm, na verdade está se comprando 93 g de proteína e 3,52 Mcal de ED. Quando se compra 1 kg de farelo de soja por um preço Vs, está se comprando 450 g de proteína e 3,21 Mcal de ED. Alicerçados por esses dados e no fato de que proteína e energia não possuem cotação comercial, pode-se determinar os valores relativos de 1 kg de proteína (a) e de 1 Mcal de ED (b) através das equações: Equação do milho: 0,093 + 3,52 a = Vm Equação da soja: 0,450 + 3,21 b = Vs Para que se obtenha o valor nutricional parcial, multiplica-se a composição de proteína do ingrediente a ser selecionado de forma econômica pelo custo relativo de 1 kg de proteína, procedendo-se da mesma forma para a energia e somando-se os dois é obtido o valor nutricional parcial que era esperado. Pode-se incluir, também, o valor da composição mineral e vitamínica do ingrediente cotado a preço comercial desses nutrientes. Pode-se, portanto, calcular o valor nutritivo parcial levando-se em consideração mais nutrientes, como os minerais, como é o caso do Ca e P. Para tanto, deve-se tomar, como padrões, para calcular o custo de 1 kg de Ca e de 1 kg de P, isto é, o calcário calcítico e o fosfato bicálcico, respectivamente. 4.3 Relação valor nutricional parcial/preço comercial Através da divisão do valor nutritivo parcial encontrado nos cálculos pelo preço comercial do ingrediente é obtida a relação (R) valor nutritivo parcial/preço comercial de ingredientes. Alicerçados por essa premissa, podemos obter as seguintes conclusões: R = 0 o ingrediente incluído na fórmula, não reduz e nem aumenta os custos; R > 1 o ingrediente incluído na fórmula reduz o custo da ração. Ela será maior quanto maior for a relação; R < 1 a inclusão do ingrediente à fórmula aumenta o custo e será maior quanto menor for o valor da relação. 4.4 Seleção econômica do farelo de trigo Vamos selecionar o farelo de trigo que possui 16% de PB e 2,77 Mcal de ED e custa R$ 1,80 (dados de jan. 2021). O farelo de soja custa R$ 2,85 o kg e contém 45% de PB e 3,21% Mcal de ED. O milho, por sua vez, custa R$ 0,71 o kg e contém 9,3% de PB e cerca de 3,52 Mcal de ED. Para calcular o custo relativo de 1 kg de PB e de 1 Mcal de ED, usa-se os dados do milho e do farelo de soja, montando-se o seguinte sistema de equação: Equação do milho: 0,093x + 3,52y = 0,71 Equação do farelo de soja: 0,450x + 3,21y = 2,85 Resolvendo esse sistema, obtemos: x = R$ 6,00/kg de proteína y = R$ 0,04/Mcal de ED Para calcular o valor nutritivo parcial do farelo de trigo, juntamos os dados do FT com os resultados obtidos da resolução supra, assim obtemos: Valor nutritivo parcial = 0,16 x 6,00 + 2,77 x 0,04 = 1,06 Cálculo da relação valor nutritivo parcial e preço comercial, obtemos: R = "1,06" /"1,80" = 0,59 Com base no valor da relação supra 0,59, podemos dizer que em cada real pago pelo farelo de trigo será pago 0,59 centavos de real em valor nutritivo parcial em relação ao milho e ao farelo de soja tomados como padrões. Portanto, quando se incluir o farelo de trigo na ração ocorrerá o aumento do custo da mesma. Também, no caso do valor nutritivo parcial, são realizadas as mesmas restrições de controle para o uso de computadores, com o objetivo de que a ração mais econômica não seja a pior com relação a disponibilidade e carga nutricional. 5. MÉTODOS DE FORMULAÇÃO DE RAÇÕES Para a formulação de dietas para os bovinos, é necessário o conhecimento de alguns conceitos para a tomada de decisões quanto a dieta dos animais. Um dos passos-chave para a tomada de decisões é o conhecimento dos alimentos que irão compor a mistura de concentrados. A quantidade de proteína é o primeiro nutriente a ser calculado e computado, visando a determinação do nível de proteína desejável na mistura dos concentrados (tabela 2). As regras de manuseio descritas a seguir podem auxiliar na tomada de decisões para formulação de rações. Quando as vacas leiteiras recebem um alimento com elevado teor proteico, tal como as farinhas de origem animal, os farelos como o de soja, girassol etc. ou as pastagens consorciadas, os concentrados deverão ter 10% de proteína digestível (PD) ou 13% de PB; Para a suplementação da mistura diária dos alimentos, tais como o feno de alfafa e silagem de milho, os concentrados deverão conter ao redor de 12% de PD ou, aproximadamente, 16% de PB; Com uma dieta com baixo teor proteico, como baseada em silagem de milho e feno de aveia, os concentrados a serem fornecidos deverão conter, aproximadamente, de 13,5 a 16% de PD, ou seja, de 18 a 21% de PB. Os alimentos disponíveis nem sempre se encaixam nessas três regras citadas. Por exemplo, a proporção do feno de alfafa para a silagem de milho poderá variar muito afetando a necessidade de proteína exigida à adequada suplementação, através dos concentrados. Existem outros fatores que podem influenciar na tomada de decisões. A checagem das entradas e saídas ou consumo-produção pode fornecer meios de ajuste a essas variações. O fornecimento de proteínas em excesso não é prejudicial à saúde do animal, mas também não é aconselhável, dado que os suplementos proteicos são mais caros que os mais pobres em proteínas. Sendo assim, evitar o excesso de consumo de nutrientes torna-se um problema fundamentalmente econômico. Se a diferença de preços entre o suplemento proteico e um alimento energético for pequena, a importância do problema desaparece. 5.1 Procedimentos para o balanceamento de rações a) caracterização dos animais Caracterizar bem os animais a serem alimentados, em termos de categoria, idade, peso vivo, produção estimada (ganho de peso, produção de leite, teor de gordura do leite) etc. b) obtenção das exigências nutricionais Verificar os requerimentos nutricionais dos animais no que tange a energia, proteína bruta, cálcio, fósforo, aminoácidos etc., de acordo com a caracterização do animal, mencionado no item a). c) levantamento e quantificação dos alimentos disponíveis Levantar e quantificar os alimentos que estão disponíveis para o programa alimentar. Nesse momento, faz-se necessário mencionar o preço dos alimentos por kg. d) levantamento da composição bromatológica Relacionar a composição química dos alimentos a serem utilizados. Considerar na relação os nutrientes de maior interesse ou aqueles levantados nas exigências nutricionais. e) Balanceamento da ração Balancear os nutrientes levantados nas tabelas usando qualquer dos métodos descritos no item 5.2. f) ajuste final Ajustar a ração e outros nutrientes, se houver interesse, e verificar se todas as exigências foram atendidas e não haja excessos e se a combinação de alimentos é mais econômica, mediante o custo da ração por kg ou custo da ração por animal por dia. g) programa de alimentação Elaborar um programa para uso dos alimentos ou da ração incluindo as recomendações práticas. 5.2 Métodos usados no balanceamento O balanceamento de rações é a preparação equilibrada de uma porção alimentar onde se misturam vários produtos com o objetivo de suprir a necessidade nutricional dos animais. Existem muitos métodos para o balanceamento de rações, no entanto, vamos discorrer sobre os principais. A finalidade deste tópico é a abordagem dos vários métodos, e seus tratamentos matemáticos, usados no preparo de fórmulas de ração. Vamos preconizar apenas a metodologia matemática do cálculo, sem preocupar-se com a viabilidade das rações calculadas, que constituirão apenas sob exemplos hipotéticos. Todavia, outros exemplos já resolvidos serão dados conforme a viabilidade econômica e nutricional da ração para os bovinos. Após a compreensão e entendimento dos métodos aplicados e explicados nesse trabalho, será tratado a formulação de rações específicas e práticas para a alimentação racional dos bovinos. 5.2.1 Método da tentativa Aqui nenhum esquema é utilizado. O cálculo é feito através de tentativa, aumentando ou diminuindo as quantidades dos alimentos, até que as exigências do animal sejam atendidas. Dentro desse método temos a tentativa e erro e tentativa e técnica da substituição. A técnica das tentativas é trabalhosa e exige alguma experiência do formulador. 1. Como exemplo, será balanceada uma ração para uma vaca leiteira com uma exigência de 1,1 kg de PB e 6,41 NDT. Os alimentos disponíveis e sua composição bromatológica são: Alimentos Nutrientes MS (%) PB (%) NDT (%) Capim Napier 25 1,6 12 Fubá de Milho 88 9,3 80 Farelo de Algodão 90 30,0 63 Farelo de Trigo 89 15,0 63 Baseando-se nas exigências da vaca e na composição dos alimentos disponíveis, calculamos a ração por tentativa, ajustando as quantidades de alimentos até que as exigências sejam supridas. Desse modo, obtemos a dieta balanceada: Alimentos Kg MS (kg) PB (kg) NDT (kg) Capim Napier 25 6,25 0,4 3,0 Fubá de Milho 2,7 2,38 0,25 2,16 Farelo de Algodão 1,0 0,9 0,3 0,63 Farelo de Trigo 1,0 0,89 0,15 0,63 TOTAL 29,7 10,42 1,1 6,42 EXIGÊNCIAS 10,0 1,1 6,41 Transformando as quantidades dos alimentos concentrados para uma mistura percentual, obtemos: Alimentos Consumo/vaca/dia (kg) % Fubá de Milho 2,7 57,4 Farelo de Algodão 1,0 21,3 Farelo de Trigo 1,0 21,3 TOTAL 4,7 100 2. Em uma segunda tentativa, vamos determinar uma ração de 100 kg para um lote de vacas com uma exigência de 18% de PB, os alimentos disponíveis são o milho com 9% de PB e Farinha de Peixe com 53% de PB. (9% de PB = 90 g PB/kg). 1ª tentativa: usando 50% de milho + 50% de farinha de peixe, obtemos: PB da mistura: (90 x 0,5) + (530 x 0,5) = 310 g/kg A mistura acima possui muito mais proteína do que o desejado (180 g/kg). Faz-se necessário o aumento da incorporação do milho (matéria-prima menos proteica) e a diminuição da incorporação da farinha de peixe (matéria-prima mais proteica). Em uma segunda tentativa, obtemos: 2ª tentativa: 90% de milho + 10% de farinha de peixe PB da mistura: (90 x 0,9) + (530 x 0,1) = 134 g/kg A mistura possui menos proteína que o desejado, sendo assim, é necessário aumentar a incorporação da farinha de peixe (mais proteica) e diminuir a de milho (menos proteico), logo obtemos: 3ª tentativa: 79,5% de milho + 20,5% de farinha de peixe, teremos: PB da mistura: (90 x 0,795) + (530 x 0,205) = 180,2 g/kg Por fim, em 100 kg de ração com 18% de PB a mistura deverá ser composta por 79,5% de milho e 20,5% de farinha de peixe. 3. Empregando a técnica da tentativa e substituição para o exemplo supra, vamos obter: Deseja-se encontrar as porcentagens em que milho (9% PB) e farinha de peixe (53% PB) devem ser misturados de forma a obter uma mistura de 100 kg com 18% de PB. (Como sabemos 1% de PB equivale a 10 g PB/kg). 1ª tentativa: 50% milho + 50% farinha de peixe PB da mistura: (90 x 0,5) + (530 x 0,5) = 310 g/kg A mistura possui 310 g de PB/kg, sendo o teor desejado de 180 g, ou seja, teremos que diminuir o teor proteico em 130 g (310 – 180). Para diminuir o teor proteico da mistura é necessário diminuir a % de farinha de peixe e aumentar a % de milho. A % que se retira a farinha de peixe é igual a % de aumento do milho. Desse modo, obtemos o cálculo do fator de substituição: A farinha de peixe possui 530 g PB/kg O milho possui 90 g PB/kg A diferença do teor proteico entre a farinha de peixe e o milho (fator de substituição) = 440 g PB. Dessa forma, partiremos para o cálculo da quantidade a ser substituída, dada por: A substituição de 100% (FP → M) ---------- 440 g PB X ---------- 130 g PB Pelo princípio da regra de três, obtemos: 100 x 130 = 1300/440, então X = 29,5%. Temos que diminuir 29,5% da farinha de peixe e aumentar 29,5% o milho. Cálculo da nova fórmula: Milho = 50 + 29,5 = 79,5% Farinha de peixe = 50 – 29,5 = 20,5% Por fim, a mistura deverá ser composta por 79,5% de milho e 20,5% de farinha de peixe. 4. Deseja-se calcular 100 kg de ração utilizando o farelo de trigo, farinha de carne, fubá de milho e farelo de soja, observando as seguintes condições: PB deve ser igual a 17,89% e EM igual a 2.900 Kcal/kg. A recomendação é usar o farelo de trigo até 20% da ração total; farinha de carne até 10% da ração total; farelo de soja até 40% da ração total; sal 0,8% e pré-mistura de vitaminas e minerais 0,2%. A composição bromatológica dos alimentos mencionados é disposta na tabela: Alimentos PB (%) EM (Kcal/kg) Farelo de trigo 16 1.526 Farinha de carne 50 1.835 Fubá de milho 9 3.416 Farelo de soja 45 2.283 A fórmula para a energia metabolizável é: "EM" ("kcal/kg" )"=" "Quantidade do ingrediente x EM kcal/kg" /"100" " " 1ª tentativa: observando as recomendações citadas, fixa-se as quantidades de farelo de trigo, farinha de carne, fubá de milho e farelo de soja de modo a equilibrar a PB e EM da ração. Assim, tomamos 63 kg de fubá de milho, logo a quantidade do farelo de soja será: Fubá de milho + farelo de soja = 84 kg Farelo de soja = 84 – 63 = 21 kg Composição da ração em 1ª tentativa Alimentos Quantidade (kg) PB (kg) EM (kcal/kg) Farelo de trigo 10 1,6 152,6 Farinha de carne 5 2,5 91,75 Fubá de milho 63 5,67 2152,08 Farelo de soja 21 9,45 479,43 Sal 0,8 Vitaminas e minerais 0,2 TOTAL 100 19,22 2875,86 EXIGÊNCIAS 100 17,89 2900 DÉFICE 24,14 Como houve um défice de 24,14 kcal/kg de energia metabolizável, aumentamos a quantidade de fubá de milho para 66 kg e diminuímos a quantidade de farelo de soja para 18 kg. Sendo assim, faz-se uma nova tentativa com a finalidade do equilíbrio da PB e EM da ração. Composição final da ração Alimentos Quantidade (kg) PB (kg) EM (kcal/kg) Farelo de trigo 10 1,6 152,6 Farinha de carne 5 2,5 91,75 Fubá de milho 66 5,94 2254,56 Farelo de soja 18 8,1 410,94 Sal 0,8 Vitaminas e minerais 0,2 TOTAL 100 18,14 2909,85 EXIGÊNCIAS 100 17,89 2900 Por fim, a ração calculada apresenta 18,14% de PB e 2909,85 kcal/kg de EM o que satisfaz plenamente as exigências nutricionais de proteína e energia metabolizável desejadas. Formulação na prática I: Pelo método da tentativa, descrito supra, formular uma mistura para uma vaca de 450 kg de PV, com uma produção de 15 kg de leite/dia com 4,0% de gordura. 1º passo: Estabelecer as exigências: Para um animal com essas características as exigências estabelecidas são: Exigências de uma vaca de 450 kg de PV em energia, PB, Ca e P Discriminação NDT (kg) PB (g) Ca (g) P (g) Mantença 3,44 403 17 14 Lactação 4,89 1305 40 27 TOTAL 8,33 1708 57 41 2º passo: Alimentos disponíveis e sua composição Os alimentos disponíveis são silagem de milho, capim elefante napier, milho triturado, farelo de soja, farelo de trigo e pedra calcária em pó. É necessário estabelecer a composição bromatológica dos alimentos disponíveis, colocando as porcentagens de NDT, PB, Ca e P. Composição bromatológica dos alimentos disponíveis Alimentos NDT (%) PB (%) Ca (%) P (%) Silagem de milho 18,1 2,2 0,1 0,06 Capim elefante N. 13,4 1,2 0,12 0,07 Milho triturado 80 9,3 0,02 0,33 Farelo de soja 73 45 0,32 0,67 Farelo de trigo 63 16 0,14 1,24 Pedra calcária em pó - - 38 - 3º passo: Ração de volumosos diários A proporção entre volumosos e concentrados depende de alguns fatores entre os quais está a qualidade e a disponibilidade das forragens, o custo dos concentrados, o preço do leite etc. Na prática, recomenda-se as seguintes normas de fornecimento: Limites de alimentos volumosos diários sobre o PV do animal Alimentos Limite aconselhável sobre PV (%) Feno de boa qualidade 2 a 3 Silagem 4 a 6 Raízes e tubérculos 2 a 3 Capim tenro 6 a 8 A associação entre dois ou mais destes volumosos seria feito pelo critério da proporcionalidade. Quando as vacas dispõem de bom pasto, admite-se que os requerimentos de mantença e produção de até 5 kg de leite/dia, sejam supridos por meio do pastoreio. Todavia, faz-se necessário enfatizar que a qualidade das pastagens é variável conforme diversos fatores, sendo os principais a adubação, clima e idade da planta. Para esse cálculo, suponhamos a seguinte ração de volumosos: Silagem de milho ---------- 18 kg Capim elefante ------------- 9 kg 4º passo: Dedução da composição bromatológica dos alimentos volumosos Nutrientes contidos em 18 kg de silagem de milho e 9 kg de capim elefante, exigências totais e défice ou excesso Discriminação NDT (kg) PB (kg) Ca (g) P (g) 18 kg de silagem 3,26 0,396 18 10 9 kg de capim elefante 1,206 0,108 10 6 Total (1) 4,466 0,504 28 16 Exigências totais (2) 8,33 1,708 57 41 Défice (1-2) - 3,864 - 1,204 - 29 - 25 5º passo: Formular a ração dos alimentos concentrados corretivos do défice Como ocorre défice de proteína, torna-se necessária uma dosagem bastante alta de farelo de soja (matéria-prima com maior teor proteico). Quantidade de nutrientes fornecidos por 39 kg de milho triturado, 35 kg de farelo de soja, 25 kg de farelo de trigo e 1 kg de pedra calcária Discriminação NDT (kg) PB (kg) Ca (g) P (g) 39 kg de milho triturado 31,2 3,63 7,8 128,7 35 kg de farelo de soja 25,55 15,75 112 234,5 25 kg de farelo de trigo 15,75 4,0 35 310 1 kg de pedra calcária - - 380 - TOTAL 72,5 23,38 534,8 679,2 Agora, é necessário verificar a quantidade diária que deve ser fornecida. Para tal, é verificado primeiro a quantidade necessária para completar as exigências em energia (NDT). Na fórmula obtém-se através de uma regra de três, a quantidade de mistura que fornece 3,864 kg de NDT: 100 kg de mistura fornece 72,5 kg de NDT X kg fornecerão 3,864 kg que é o défice da ração volumosa, então: 100 ---------- 72,5 X ---------- 3,864 X = 100 x 3,864/72,5 X = 5,33 kg Resta verificar se os 5,33 kg de mistura cobrem o défice de proteína que é de -1,204. Novamente, aplicamos a regra: 100 ---------- 23,38 5,33 --------- X X = 5,33 x 23,38/100 X = 1,246, portanto, satisfaz plenamente o défice da dieta de volumosos fornecida. Deficiência em NDT, PB, Ca e P que são atendidas com 5,3 kg da mistura Discriminação NDT (kg) PB (kg) Ca (g) P (g) Deficiências 3,864 1,204 29 25 5,3 kg de mistura 3,864 1,246 29 36 Diferença 0 0,042 0 +11 Ração completa para a produção de 15 litros de leite/dia/vaca Dieta Ração (kg) Silagem de milho 18 Capim elefante 9 Mistura de concentrados 5,3 Essa mistura satisfaz plenamente os requisitos. O pequeno excesso de proteína seria usado pelo organismo como fonte energética, caso houvesse uma mistura de concentrados. Os níveis de Ca e P mostram-se dentro dos limites aceitáveis. O sal iodado poderá ser fornecido separado e à vontade, ou ser incorporado à ração dos concentrados na base de 0,5%. Formulação na prática II: Deseja-se formular 100 kg de ração balanceada com 14% de PB para novilhos em etapa final de engorda. Depois de formulada e equilibrada faz-se necessário calcular a quantidade necessária para cada animal segundo o PV. Planejamento inicial Alimentos PB (%) % disponível na fazenda Pasto 10 50 Cevada 10 45 Farinha semente de algodão 41 5 1º passo: Calcular a proteína total dos alimentos disponíveis. A – Pasto: 50 kg ---------- 100% do produto disponível X ----------- 10% de proteína X = 50 x 10/100 X = 5 kg de proteína no pasto B – Cevada: 45 ---------- 100% X ---------- 10% X = 45 x 10/100 X = 4,5 kg de proteína C – Farinha de semente de algodão: 5 ---------- 100% X ---------- 41% X = 5 x 41/100 X = 2,05 kg de proteína Somando-se a quantidade total de proteína disponível nos alimentos obtemos: 5 + 4,5 + 2,05 = 11,55 kg de proteína em 100 kg de mistura Isso significa que a mistura possui 11,55% de PB em sua composição. A % desejada é de 14% e a mistura possui 11,55%, ou seja, há um défice de 2,45%. Logo, faz-se necessário a incorporação de um alimento rico em PB, nesse caso, aumentar a quantidade de FSA e diminuir a de cevada. A % de PB da FSA é de 41% e a de cevada é de 10%, logo há uma diferença de 31%, que denominamos de fator de substituição e o transformamos em 0,31. Logo, temos o valor de substituição (0,31) e a quantidade de proteína a ser adicionada, então faz-se necessário a divisão da proteína faltante pelo valor de substituição: 2,45/0,31 = 7,9 A porcentagem a ser substituída é de 7,9%, aproximando para 8%. Logo, devemos diminuir 8% a incorporação da cevada e aumentar 8% a quantidade de FSA. Vejamos o planejamento: Revisando a fórmula inicial e incluindo os novos valores, obtemos: Alimentos Quantidade (kg) Nova quantidade (kg) Proteínas (%) Proteínas aportadas (%) Pasto 50 50 10 5,0 Cevada 45 – 8 = 37 10 3,7 FSA 5 + 8 = 13 41 5,33 TOTAL 100 100 - 14,03 Logo, achamos a porcentagem de proteína desejada na mistura que é de 14%, o que satisfaz plenamente as exigências dos novilhos em engorda a pasto com a suplementação concentrada de cevada e FSA no cocho. Conclui-se, então, que para balancear uma ração de 100 kg com 14% de PB para novilhos em engorda é necessário 50 kg de forragem com 10% de PB, 37 kg de cevada com 10% de PB e 13 kg de farinha de semente de algodão com 41% de PB. 5.2.2 Método do quadrado de Pearson É a técnica mais utilizada para cálculo de rações em função de sua simplicidade. A ração é calculada levando-se em consideração o valor relativo ou percentual de um dado nutriente, que é a proteína. Esse método estabelece as proporções entre dois alimentos, ou entre duas misturas de alimentos, de forma a obter um valor real para a proteína em relação ao teor proteico dos dois alimentos misturados. Para esse método é necessário o conhecimento prévio de alguns conceitos, tais como: Usar de preferência um alimento proteico e outro energético; O teor de proteína escolhido para a mistura deve estar compreendido entre o teor proteico dos alimentos escolhidos; Os dados à esquerda e no centro do quadrado devem estar expressos em porcentagem ou na mesma unidade para a facilitação do cálculo. Se desejarmos, por exemplo, fazer 78 kg de mistura com 14% de PB, para usarmos esse método temos que transformar os 14 kg de PB para % e o resultado será 18% (14 x 100/78); Os dados à esquerda referem-se aos alimentos e ao teor proteico dos mesmos, o dado no centro refere-se ao teor de proteína final da ração, ou seja, ao objetivo do cálculo, os dados à direita se referem as partes em que cada alimento irá compor a ração; A diferença efetuada diagonalmente deverá ser expressa em valor absoluto, isto é, subtraindo o menor valor do maior. Para elucidar melhor esse método vamos calcular exemplos. Cálculo de ração com dois alimentos 1. Deseja-se uma mistura com 18% de PB utilizando-se o fubá de milho 9% de PB e farelo de soja 45% de PB. Para solucionarmos o problema devemos realizar o seguinte: 1º desenhar um quadrado e colocar no seu centro a % de proteína desejada na mistura que é -/- 18%. 2º colocar em cada ângulo do lado esquerdo do quadrado, a % de proteína de cada alimento que irá compor a mistura. Nesse caso, será 9% de PB para o fubá de milho (FM) e 45% de PB para o farelo de soja (FS). FM 9% FS 45% 3º fazer a diferença entre os números, diagonalmente, colocando os resultados nos ângulos do lado direito, em valor real e absoluto, isto é, subtrair os maiores valores dos menores. Assim obtemos a subtração entre 45 – 18 = 27 e 18 – 9 = 9. Dessa forma: FM 9% 27 partes de FM FS 45% 9 partes de FS 4º os resultados são expressos em partes de cada alimento que temos que incluir para compor uma mistura com 18% de PB. Logo, temos que juntar as partes, ou seja, 27 partes do FS e 9 partes do FM, totalizando 36 partes totais. 5º as quantidades de cada alimento devem ser expressas em % do total. Sendo assim, se para 36 partes de mistura tem-se que incluir 27 partes de FM, então, para 100 partes teremos 75 de FM (27 x 100/36). O restante será de FS, ou seja, 25 partes (100 – 75). Pelo princípio da regra de três obtemos esses resultados. Para 100 partes ou 100 kg de mistura, teremos: 36 partes de mistura ---------- 27 partes de FM 100 partes de mistura ---------- X partes X = 100 x 27/36 X = 75 partes ou 75% de FM que, para 100 kg de mistura, corresponde a 75 kg. O restante corresponde ao FS, onde temos: 100 partes de mistura – 75 partes de FM = 25 partes ou 25% de FS que, para 100 kg de mistura, -/- corresponde a 25 kg. -/- Resumindo os resultados em um quadro, teremos: Alimento Kg PB (kg) Cálculo para achar a PB (kg) Fubá de Milho 75 6,75 Se 9% é 100 em x é 75, logo 9 x 75/100 = 6,75 Farelo de soja 25 11,25 Se 45% é 100 em x é 25, logo 45 x 25/100 = 11,25 TOTAL 100 18,0 A quantidade de FM e FS na mistura satisfaz plenamente os requisitos de 18% de PB na mistura. 2. Usando o exercício 2 do item 5.2.1 – Determinar a % em que o milho 9% PB e farinha de peixe 53% PB devem ser misturados de forma a obter uma ração de 100 kg com 18% de PB. M 9% 35 partes de M FP 53% 9 partes de FP Somando as partes de milho e farinha de peixe, obtemos: 35 + 9 = 44 partes totais. Agora calculamos a incorporação dos alimentos, mediante uma regra de três simples: A - Farinha de peixe: 100% da mistura ---------- 44 partes X -------------------- 9 partes X = 100 x 9/44 X = 20,5% de FP ou 20,5 kg. B - Milho: 100% da mistura ---------- 44 partes X -------------------- 35 partes X = 100 x 35/44 X = 79,5% ou kg de milho Ou, de outra forma: 100% – 20,5% da FP = 79,5% ou kg de milho. Verificando os resultados, vamos transformar as % PB de milho e farinha de peixe em g/kg, dessa forma vamos obter 9% PB milho é igual a 90 g PB/kg e 53% PB da farinha de peixe é igual a 530 g PB/kg, obtemos: REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS ANDRIGUETTO, J. M. et al. Nutrição Animal–Alimentação Animal Aplicada. São Paulo: Nobel, 3ª edição, v. 2, 1988. ARAÚJO, L. F.; ZANETTI, M. A. (Eds.). Nutrição Animal. 1ª ed. Barueri: Manole, 2019. BERCHIELLI, Telma Teresinha; PIREZ, Alexandre Vaz; OLIVEIRA, Simone Gisele de. Nutrição de ruminantes. FUNEP,, 2006. CAMPOS, J. Tabelas para o cálculo de rações. Universidade Federal de Viçosa, 1972. CHEEKE, Peter R. Applied animal nutrition: feeds and feeding. Pearson Prentice Hall;, 2005. GOES, Rafael Henrique de Tonissi et al. Alimentos e alimentação animal. UFGD: Coleção Cadernos Acadêmicos, 2013. GONÇALVES, J. N. Manual do produtor de leite. Viçosa, MG: Aprenda Fácil, 2012. GONÇALVES, L. C.; BORGES, Iran; FERREIRA, Pedro Dias Sales. Alimentação de gado de leite. Belo Horizonte: FEPMVZ, 2009. GONÇALVES, Lúcio Carlos et al. Alimentos para gado de leite. Belo Horizonte: FEPMVZ, 2009. HYND, Philip. Animal Nutrition: From Theory to Practice. CSIRO PUBLISHING, 2019. ISLABAO, Narciso; RUTZ, F. Manual de cálculo de rações. Pelotense, sd, 1978. KRUG, E. E.; FAVRETTO, D.; CAMARGO, S. R. Alimentação do gado leiteiro. Porto Alegre: Cooperativa Central Gaúcha de Leite Ltda, 1985. LANA, R. de P. Sistema Viçosa de formulação de rações. Viçosa: Universidade Federal de Viçosa, 2007. NATIONAL RESEARCH COUNCIL et al. Nutrient requirements of dairy cattle: 2001. National Academies Press, 2001. NATIONAL ACADEMIES OF SCIENCES, ENGINEERING, AND MEDICINE et al. Nutrient requirements of beef cattle. 2016. NEIVA, Rogério Santoro. Produção de bovinos leiteiros. Lavras: UFLA, 1998. NEVES, André Luis Alves et al. Tabelas nordestinas de composição de alimentos para bovinos leiteiros. Brasília, DF: Embrapa, 2014., 2014. PEIXOTO, A. M.; MOURA, J. C.; FARIA V. P. Curso de alimentação de bovinos. Piracicaba, SP. FEALQ, 1992. POND, Wilson G. et al. Basic animal nutrition and feeding. John Wiley & Sons, 2004. SALMAN, A. K.; OSMARI, E. K.; DOS SANTOS, M. G. R. Manual prático para formulação de ração para vacas leiteiras. Embrapa Rondônia-Documentos (INFOTECA-E), 2011. SILVESTRE, J. R. A.; VILELA, H. Métodos de balanceamento de rações. EMATER-MG, 1984. TEIXEIRA, A. S. Alimentos e alimentação dos animais. Vol. I, v. 5, 1997. TEIXEIRA, J. C.; TEIXEIRA, LFAC. Alimentação de bovinos leiteiros. FAEPE, Lavras, 1997. VALADARES FILHO, S. de C. et al. Tabelas brasileiras de composição de alimentos para bovinos. UFV, 2006. VALADARES FILHO, S. de C. et al. Tabelas de composição de alimentos e exigências nutricionais para bovinos no Brasil. SIMPÓSIO DE PRODUÇÃO DE GADO DE CORTE, v. 2, p. 291-358, 2001. (shrink)

The Louvre Museum is the largest of the world's art museums by its exhibition surface. These represent the Western art of the Middle Ages in 1848, those of the ancient civilizations that preceded and influenced it (Oriental, Egyptian, Greek, Etruscan and Roman), and the arts of early Christians and Islam. At the origin of the Louvre existed a castle, built by King Philip Augustus in 1190, and occupying the southwest quarter of the current Cour Carrée. In 1594, Henri IV decided (...) to unite the palace of the Louvre with the palace of the Tuileries built by Catherine de Medicis. The Cour Carrée was built by the architects Lemercier and then Le Vau, under the reign of Louis XIII and Louis XIV. The Department of Paintings currently has about 7,500 paintings (of which 3,400 are exposed), covering a period that goes from the Middle Ages to 1848 (date of the beginning of the Second Republic). By including the deposits, the collection is, with 12,660 works, the largest collection of ancient paintings in the world. With rare exceptions, the works after 1848 were transferred to the Musée d'Orsay when it was created in 1986. CONTENTS: Louvre Museum - Variety of exhibited works - The Royal Palace - The collections - - Eastern antiquities - - Arts of Islam - - Egyptian Antiquities - - Greek, Etruscan and Roman Antiquities - - Paintings - - - French school - - - Northern Schools (Flanders, Netherlands, Germany) - - - Italian School - - - Other schools Painting - Definitions - Painting genres - - The landscape - - Still life Paintings - FRANCOIS BOUCHER - - Vulcan presenting arms to Venus for Aeneas - RAPHAEL - - Portrait of Baldassare Castiglione - RUBENS - - Helena Fourment with children - LOUIS DAVID - - Madame Récamier - REMBRANDT - - Portrait of Heindrickje Stoffels - VELAZQUEZ - - Portrait of the Infanta Margarita - SIMONE MEMMI - - Jesus Christ walking on Calvary - JAN STEEN - - The Bad Company - HANS HOLBEIN - - Erasmus - CORREGGIO - - Mystic Marriage of Saint Catherine - LANCRET - - Conversation - JAN VAN DER MEER (VERMEER) - - The Lacemaker - VAN DYCK - - Charles I at the Hunt - FRANÇOIS CLOUET - - Elisabeth of Austria (1554-1592), Wife of Charles IX and Queen of France (1570 - 1574) - DELACROIX - - The Barque of Dante - EL GRECO - - Saint Louis, King of France, and a page - REMBRANDT - - Pilgrims at Emmaus (The Supper at Emmaus) - GERARD DAVID - - Marriage at Cana - RAPHAEL - - Portrait of Dona Isabel de Requesens, Vice-Queen of Naples - RUBENS - - La Kermesse (The Village Fête, or Noce de village) - FRANS HALS - - The Gypsy Girl - DECAMPS - - The Sonneurs - HOLBEIN THE YOUNGER - - Anne of Cleves - P. PRUD’HON - - Psyche transported to Heaven - PHILIPPE DE CHAMPAIGNE - - Portrait of Richelieu - LANCRET - - The Autumn - L. DAVID - - Madame Seriziat - COROT - - Recollection of Mortefontaine - LEONARDO DA VINCI - - La belle ferronnière - CORREGGIO - - Venus and Cupid with a Satyr - WATTEAU - - Pilgrimage to Cythera (The Embarkation for Cythera) - NICOLAS POUSSIN - - The Inspiration of the Poet - PRUD’HON - - The Empress Josephine (1763-1814) - FRAGONARD - - The Bathers - H. RIGAUD - - Louis XIV (1638–1715) - TERBURG - - The Concert - LEOPOLD ROBERT - - The Pilgrimage to the Madonna of the Arch - LARGILLIERE - - Family Portrait - MANTEGNA - - Parnassus - MEMLING - - The Virgin and Child between St James and St Dominic - FRAGONARD - - The Music Lesson - JEAN VAN EYCK - - The Virgin of chancellor Rolin - PAOLO VERONESE - - Susannah and the Elders - FRANÇOIS BOUCHER - - Diana leaving her bath - GÉRICAULT - - The Raft of the Medusa - MURILLO - - Assumption of the Virgin - CLAUDE GELLEE (LORRAIN) - - Ulysses returning Chryseis to her father (Marine, setting sun) - INGRES - - Madame Riviere - E. MURILLO - - The Young Beggar - GREUZE - - The Broken Pitcher - PIETER DE HOOCH - - Card players in an opulent interior - POUSSIN - - Et in Arcadia ego - QUENTIN MATSYS - - The moneylender and his wife - ANDREA SOLARIO - - Madonna with the Green Cushion - TITIEN - - Woman with a Mirror - DAVID TENIERS (the Younger) - - The Works of Mercy - LEONARDO DA VINCI - - Mona Lisa (La Gioconda) - Armand Dayot . (shrink)

RESUMO A inseminação artificial em tempo fixo (IATF) é uma das biotecnologias de reprodução mais estudadas dos últimos anos, e a busca pelo equilíbrio entre a fisiologia animal e o controle hormonal fomenta uma série de estudos. Sendo assim, o objetivo com este trabalho foi avaliar a eficiência da aplicação do hormônio liberador de gonadotrofinas (GnRH) no dia zero (D0) do protocolo de IATF, a base de estrógeno e progesterona sobre a taxa de penhez por IATF. O experimento foi desenvolvido (...) na Universidade Federal de Uberlândia (UFU), na Fazenda Experimental do Glória, localizada no município de Uberlândia, no estado de Minas Gerais. Foram avaliadas 69 inseminações de vacas leiteiras mestiças, divididas em dois grupos com diferentes protocolos; Controle: sem aplicação de GnRH e Tratamento: aplicação de GnRH no dia zero do protocolo. Todos os animais foram inseminados com sêmen previamente analisado. O diagnóstico de gestação foi realizado 32 dias após a inseminação, com aparelho de ultrassonografia equipado com probe linear transretal de 7,5 MHz. Os dados foram analisados por análise descritiva, sendo avaliado o efeito da relação protocolo e presença de corpo lúteo no início do protocolo e efeito da relação protocolo e ordem de IA Pós-Parto sobre a taxa de concepção. A taxa de concepção após a realização do Protocolo Tratamento foi de 53% (17/32) e do Protocolo Controle foi de 43% (16/37). Portanto, conclui-se que o protocolo de sincronização de vacas leiteiras mestiças com a aplicação de GnRH no dia zero do protocolo resultou em um aumento no número da taxa de concepção de vacas leiteiras mestiças. Palavras-chave: biotecnologia; bovinocultura; hormônio; ovulação; reprodução. ABSTRACT The artificial insemination at fixed time (AIFT) is one of the most studied reproduction biotechnologies in recent years, and the search for a balance between animal physiology and hormonal control fosters a series of studies. Therefore, the objective of this work was to to evaluate the efficiency of gonadotrofine hormone inducer (GnRH) on day zero (D0) of the AIFT protocol, an estrogen and progesterone base on an AIFT rate. The experiment was developed at the Federal University of Uberlândia (UFU), at the Experimental Farm of Glória, located in the municipality of Uberlândia, in the state of Minas Gerais. Were evaluated 69 inseminations of crossbred dairy cows divided into two groups with different protocols; Control: without application of GnRH and Treatment: application of GnRH on day zero of the protocol. All animals were inseminated with previously analyzed semen. The diagnosis of pregnancy was performed 32 days after insemination, with an ultrasound device equipped with a 7.5 MHz transrectal linear probe. The data were analyzed by descriptive analysis, evaluating the effect of the protocol relationship and the presence of corpus luteum at the beginning of the protocol and the effect of the protocol relationship and postpartum AI order on the conception rate. The conception rate after performing of the Treatment Protocol was 53% (17/32) and the Control Protocol was 43% (16/37). Therefore, it is concluded that the synchronization protocol of crossbred dairy cows with the application of GnRH on day zero of the protocol resulted in an increase in the number of conception rates of crossbred dairy cows. Keywords: biotechnology; cattle breeding; hormone; ovulation; reproduction. -/- REFERÊNCIAS BIBLIOGRÁFICAS ATANASOV, A. S.; DINEVA, J. D.; YOTOV, S. A. Ultrasonic evaluation of uterine involution in Bulgarian Murrah buffalo after administration of oxytocin. Animal Reproduction Science, v.133, p.71-76, 2012. BALL, P. J. H.; PETERS, A. R. Reprodução em bovinos. São Paulo – SP. BARBOSA, C. F. et al. Inseminação artificial em tempo fixo e diagnóstico precoce de gestação em vacas leiteiras mestiças. Revista Brasileira de Zootecnia, v. 40, p. 79-84, 2011. BARBOSA, C. F. et al. Inseminação artificial em tempo fixo e diagnóstico precoce de gestação em vacas leiteiras mestiças. Revista Brasileira de Zootecnia, Viçosa, MG, v. 40, n. 1, pág. 79-84, 2011. BARROS, C. M.; FIGUEIREDO, R. A.; PINHEIRO, O. L. Estro, ovulação e dinâmica folicular em zebuínos. Revista Brasileira de Reprodução Animal, Belo Horizonte, v.19, p. 9-22, 1995. BARUSELLI, P. S. Controle farmacológico do ciclo estral em ruminantes. Faculdade de Medicina Veterinária e Zootecnia. Departamento de reprodução animal, Universidade de São Paulo, 2000. BARUSELLI, P. S. et al. Review: Using artificial insemination v. natural service in beef herds. Animal, London, v. 12, p. 45-52, 2018. BEG, M. A.; GINTHER, O. J. Follicle selection in cattle and horses: role of intrafollicular factors. Reproduction, v. 132, pag. 365-377, 2006. BERTAN, C. M.; BINELLI, M.; MADUREIRA, E. H. Caracterização do estro de novilhas cruzadas (Bos taurus indicus x Bos taurus taurus) por radiotelemetria. Brazilian Journal of Veterinary Research and Animal Science, São Paulo, v. 43, n. 6, p. 816-823, 2006. BÓ, G. A.; BARUSELLI, P. S.; MARTINEZ, M. F. Pattern and manipulation of follicular development in Bos indicus cattle. Animal Reproduction Science, v.78, p.307-326, 2003. BÓ, G.; CUTAIA, P. S; BARUSELLI. Programas de inseminación artificial y transferencia de embriones a tiempo fijo. In: SIMPÓSIO INTERNACIONAL DE REPRODUÇÃO APLICADA, 1., 2004, Londrina [Trabalhos apresentados] Cornélio Procópio: Geraembryo, 2004. p. 56-81. Disponível em:. Acesso em: 12 nov. 2022. BORGES, A. M. et al. Dinâmica folicular e momento da ovulação em vacas não lactantes das raças Gir e Nelore durante duas estações do ano. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e Zootecnia. Belo Horizonte, v.56, n.3, p.346-354, 2004. BORGES, A. M. Dinâmica folicular e superovulação em novilhas mestiças tratadas com somatotropina bovina (rBST) e efeito da temperatura na qualidade dos embriões. 1999. Tese de Doutorado. UFV. BURATINI, J. J. Controle endócrino e local da foliculogênese em bovinos. Revista Brasileira de Reprodução Animal. Belo Horizonte, v.31, n.2, p.190-196, 2007. CALLEJAS, S. S.; FISIOLOGÍA, D. E. L.; CICLO ESTRAL BOVINO. In: Palma GA. Biotecnología de la reproducción. Mar del Plata: Reprobiotec, 2001. p.37-49. CAMPOS, C. C.; SANTOS, R. M. Taxa de concepção e detecção do estro de retorno após a IATF em vacas Holandesas. Semina: Ciências Agrárias, v. 36, n. 3, suplemento 1, p. 1945- 1954, 2015. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. 2022 CARVALHO, B. C. Parâmetros reprodutivos, metabólitos e produção de leite de vacas mestiças Holandês x Zebu submetidas a dois manejos pré-parto. Tese (Doutorado em Medicina Veterinária) - Escola de Veterinária, Universidade Federal de Minas Gerais, Belo Horizonte, 2009. CASTILHO, E. F. IATF como ferramenta no melhoramento genético de bovinos de leite. In: CASTILHO, E. F. (org.). Inseminação artificial em tempo fixo (IATF) em bovinos leiteiros. 1. ed. Maringá: IEPEC, 2015. p. 148-191. CHEBEL, R. C. et al. Factors affecting conception rate after artificial insemination and pregnancy loss in lactating dairy cows. Animal Reproduction Science, v.84, p.239-255, 2004. CLIMATE DATA ORG. Clima Uberlândia. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. de 2022. Curso de Transferência de Embriões, Uberlândia: ASBIA, 2021. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. 2022. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Endocrinologia da Reprodução Animal. 2020. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia Clínica do Ciclo Estral de Vacas Leiteiras: Desenvolvimento Folicular, Corpo Lúteo e Etapas do Estro. 2020. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro. Fisiologia da Reprodução de Bovinos Leiteiros: Aspectos Básicos e Clínicos. Emanuel Isaque Cordeiro da Silva, 2022. DA SILVA, Emanuel Isaque Cordeiro; DA SILVA, Emanuel Isaque. Hormônios e Sistema Endócrino na Reprodução Animal. 2020. D’AVILA, C. A. et al. Hormônio utilizados na indução da ovulação em bovinos. Revista Brasileira de Reprodução Animal. Belo Horizonte, v. 43, n. 4, p. 797-802, out./dez.2019. Disponível em:. Acesso em: 25 de jan. 2022. DEMÉTRIO, D.G.B. et al. Factors affecting conception rates following artificial insemination or embryo transfer in lactating Holstein cows. Journal of Dairy Science, v.90, p.5073-5082, 2007. DUARTE JUNIOR, M. F. et al. Aspectos relacionados a fisiologia do anestro pós parto em bovinos. Colloquium Agrariae, Cuiabá, v.9, p.43-71, 2013. DUKES, H. H.; SWENSON, M. J.; REECE, W. Dukes fisiologia dos animais domésticos. 12. ed. Rio de Janeiro: Guanabara Koogan, 2006. FERREIRA, A. M. Reprodução da fêmea bovina: fisiologia aplicada e problemas mais comuns (causas e tratamentos). Juiz de Fora: Edição do Autor, 2010. FINK, G. Gonadotropin secretion and its control. In: KNOBIL, E.; NEILL, J. (ed.), The physiology of reproduction. New York: Raven Press, 1988. p. 1349-1377. FOLMAN, Y. et al. Comparison of methods for the synchronization of estrous cycles in dairy cows. 2. Effects of progesterone and parity on conception. Journal of Dairy Science, v.73, p.2817-2825, 1990. FONSECA, F. A. et al. Reproductive traits of Holsteins and Jerseys. Effects of age, milk yield, and clinical abnormalities on involution of cervix and uterus, ovulation, estrous cycles, detection of estrus, conception rate, and days open. Journal of Dairy Science, v.66, p.1128- 1147, 1983. FORTUNE, J. E.; RIVERA, G. M.; YANG, M. Y. Follicular development: the role of the follicular microenvironment in selectionof the dominant follicle. Animal Reproduction Science, v.82-83, p.109-126, 2004. FURTADO, D. A. et al. Inseminação Artificial em Tempo Fixo em Bovinos de Corte. Revista Científica Eletrônica de Medicina Veterinária, n. 16, pag. 25, 2011. GINTHER O. J. et al. Selection of the dominant follicle in cattle. Biology of Reproduction, v.55, p.1187-1194, 1996. GONZÁLEZ, F. H. D. Introdução à endocrinologia reprodutiva veterinária. Porto Alegre: UFRGS, 2002. 87p. Disponível em:. Acesso em: 12 dez. 2022. HAFEZ, E. S. E.; HAFEZ, B. Ciclos Reprodutivos. In: HAFEZ, E. S. E.; HAFEZ, B. Reprodução Animal, 7. ed. Barueri, SP: Ed. Manole, 2004. cap. 4, p. 55-67. IBGE – INSTITUTO BRASILEIRO DE GEOGRAFIA E ESTATÍSTICA. Produção de Leite. IBGE, 2021. LOPES, P. F. R.; RICARDO, P. Y.; LUIZ, C. T. Custos e escala de produção na pecuária leiteira: estudo nos principais estados produtores do Brasil. Revista de Economia e Sociologia Rural, 2007. v. 45, n. 3. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. 2022. MADUREIRA, E. H. et al. Sincronização com prostágenos. In: I Simpósio Internacional de Reprodução Animal Aplicada. Londrina, Faculdade de Medicina Veterinária e Zootecnia. Universidade de São Paulo, p. 117-128, 2004. MARTEL, C. A. Fertility after timed AI insemination in response to a controlled internal drug release (CIDR) insert in lactating dairy cows. 2008. 48f. Thesis (MS Science) Kansas State University, Manhattan, Kansas, USA. MARTIN, I. et al. Características ultrassonográficas do útero de vacas Nelore (Bos taurus indicus) ao longo do ciclo estral. Veterinária e Zootecnia, Botucatu, v.15, n.2, ago., p. 349- 359, 2008. MIRANDA, J. E.C.; FREITAS, A. F. Raças e tipos de cruzamentos para produção de leite. Juíz de Fora: Embrapa Gado de Leite, 2009. Circular Técnica, 98. 12p. MOREIRA, R. J. C., Uso do protocolo Crestar® em tratamentos utilizando benzoato de estradiol, PGF2α, PMSG e GnRH para controle do ciclo estral e ovulação em vacas de corte. 2002, 62f. Dissertação de Mestrado, Piracicaba, 2003. MOSES, V. S.; BERTONE, A. L. Nonsteroidal anti-inflammatory drugs. Veterinary Clinics of North America, v.18, p.21-37, 2002. NAKAMURA, T.; SAKAMOTO, K. Reactive oxygen species up-regulates cyclooxygenase2, p53, and Bax mRNA expression in bovine luteal cells. Biochemical and Biophysical Research Communications. v.284 p.203-210. 2001. NASSER, L. F. T. Resposta superovulatória na primeira onda de crescimento folicular em doadoras Nelore (Bos taurus indicus). 2006, 80f. Tese (Doutorado) - USP. FMVZ. Departamento de reprodução animal, São Paulo. OLIVEIRA, M. Fisiologia da reprodução bovina e métodos de controle do ciclo estral. 2006. 28 f. Tese (Especialização em Reprodução e Produção de Bovinos) -UNIVERSIDADE CASTELO BRANCO, Rio de Janeiro, 2006. PALHANO, H. B. Reprodução em Bovinos, LF livros de veterinária, 2 edição, 2008, 249p. PONCIO, V. A. P. EFICIÊNCIA DE DOIS PROTOCOLOS DE IATF UTILIZANDO BENZOATO DE ESTRADIOL OU GnRH. Nova Odessa. 2021. Disponível em:. Acesso em: 25 de jan. 2022. PURSLEY, J. R.; MEE, M. O.; WILTBANK, M. C. Synchronization of ovulation in dairy cows using PGF2α and GnRH. Theriogenology, v.44, p.915-923, 1995. REICHENBACH, H. D.; MORAES, J. C. F.; NEVES, J. P. 2008. Tecnologia do sêmen e inseminação artificial em bovinos. In: Gonçalves P. B. D.; Figueiredo J. R. e Freitas V. J. F. Biotécnicas aplicadas à reprodução animal. 2ª ed. São Paulo: Ed. Roca. 395 p. ROBINSON, R. S. et al. Corpus luteum-endometriumembryo interactions in the dairy cow: underlying mechanisms and clinical relevance. Reproduction in Domestic Animals, v.43, p.104-12, 2008. Roca, 3ª Edição, 232 p., 2006. RUAS, J. R. M. et al. Vacas F1 Holandês x Zebu: uma opção para sistema de produção de leite em condições tropicais. Inf. Agropec., v.35, p.113-120, 2014. SARTORI, R. Manejo reprodutivo da fêmea leiteira. Reprodução Animal, Belo Horizonte, v.31, n.2, p.153-159, abr./jun. 2007. Disponível em:. Acesso em: 08 fev. 2022. SILVA, A. T. N. et al. Efeito de diferentes estratégias de manejo na distribuição da prenhez em vacas de corte mestiças paridas. In: XVI Congresso Brasileiro de Reprodução Animal. (Goiânia, Brasil). Resumo 158, 2007. SILVA, A.S. et al. Avaliação do custo benefício da inseminação artificial convencional e em tempo fixo de fêmeas bovinas pluríparas de corte. Revista Brasileira de Reprodução Animal, v.31, n.4, p.443-445, 2007. SOUZA, A. H. et al. Efeitos da gonadotrofina coriônica equina e do tipo de estímulo ovulatório em um protocolo de IA cronometrada sobre as respostas reprodutivas em vacas leiteiras. Teriogenologia, Stoneham, v. 72, n. 1, pág. 10-21, 2009. STABENFELDT, G. H.; EDQVIST, L. E. Processos Reprodutivos da Fêmea. In: SWENSON, M. J.; REECE, W., Dukes Fisiologia dos Animais Domésticos, Rio de Janeiro: Guanabara Koogan, 1996. cap. 36, p. 615-644. VALLE, E. R. O ciclo estral de bovinos e métodos de controle. Campo Grande: EMBRAPA – CNPGC, 1991. 24p. (EMBRAPA-CNPGC. Documentos, 48). VISHWANATH, R. Artificial insemination: the state of the art. Theriogenology, v.59, p.571- 584, 2003. WOLFENSON, D. et al. The effect of a GnRH analogue on the dynamics of follicular development and synchronization of estrus in lactating cyclic dairy cows. Theriogenology, v.42, p.633- 644, 1994. YAMADA, K. Desenvolvimento da sincronização da ovulação e inseminação artificial em tempo fixo em vacas leiteiras. Jornal de Reprodução e Desenvolvimento, Nagoya, v. 51, n. 2, pág. 177-186, 2005. (shrink)

The most discussed of architectural marvels tend to be the Temple of Zeus at Olympia, the Mausoleum at Halicarnassus or the Parthenon at Athens, supposedly because they are the ones we happen to have nominated ‘world wonders’; but that doesn’t mean all the rest of temple-type sites to be found across the greater Mediterranean area have less wonder about them. On the contrary; when wanting to explore and explain the role temples played in the lives of their ‘subscribers’ and a (...) temple site’s place as often the nucleus of a community, the Serapeum at Alexandria is as excellent a piece of architecture to examine as any. (shrink)

Background Retraction is a mechanism for alerting readers to unreliable material and other problems in the published scientific and scholarly record. Retracted publications generally remain visible and searchable, but the intention of retraction is to mark them as “removed” from the citable record of scholarship. However, in practice, some retracted articles continue to be treated by researchers and the public as valid content as they are often unaware of the retraction. Research over the past decade has identified a number of (...) factors contributing to the unintentional spread of retracted research. The goal of the Reducing the Inadvertent Spread of Retracted Science: Shaping a Research and Implementation Agenda (RISRS) project was to develop an actionable agenda for reducing the inadvertent spread of retracted science. This included identifying how retraction status could be more thoroughly disseminated, and determining what actions are feasible and relevant for particular stakeholders who play a role in the distribution of knowledge. -/- Methods These recommendations were developed as part of a year-long process that included a scoping review of empirical literature and successive rounds of stakeholder consultation, culminating in a three-part online workshop that brought together a diverse body of 65 stakeholders in October–November 2020 to engage in collaborative problem solving and dialogue. Stakeholders held roles such as publishers, editors, researchers, librarians, standards developers, funding program officers, and technologists and worked for institutions such as universities, governmental agencies, funding organizations, publishing houses, libraries, standards organizations, and technology providers. Workshop discussions were seeded by materials derived from stakeholder interviews (N = 47) and short original discussion pieces contributed by stakeholders. The online workshop resulted in a set of recommendations to address the complexities of retracted research throughout the scholarly communications ecosystem. -/- Results The RISRS recommendations are: (1) Develop a systematic cross-industry approach to ensure the public availability of consistent, standardized, interoperable, and timely information about retractions; (2) Recommend a taxonomy of retraction categories/classifications and corresponding retraction metadata that can be adopted by all stakeholders; (3) Develop best practices for coordinating the retraction process to enable timely, fair, unbiased outcomes; and (4) Educate stakeholders about pre- and post-publication stewardship, including retraction and correction of the scholarly record. -/- Conclusions Our stakeholder engagement study led to 4 recommendations to address inadvertent citation of retracted research, and formation of a working group to develop the Communication of Retractions, Removals, and Expressions of Concern (CORREC) Recommended Practice. Further work will be needed to determine how well retractions are currently documented, how retraction of code and datasets impacts related publications, and to identify if retraction metadata (fails to) propagate. Outcomes of all this work should lead to ensuring retracted papers are never cited without awareness of the retraction, and that, in public fora outside of science, retracted papers are not treated as valid scientific outputs. (shrink)

Seeing how the idea of the ‘ruler cult’ and the necessary ‘myth-making’ to establish it exists to this day, as seen with the regime of a 21st century dictator like Kim Jong-il, it would be most interesting to see what parallels exist between cases of divine leadership and what we might learn about our contemporary cult rulers when looking at the dynamics of the two-millennia-old cult of the deified Emperor Augustus. As such, I have formulated a central question that focuses (...) on the reign of Divus Augustus, and in doing so provides opportunity to extrapolate from it new insights in similar but contemporary figures of leadership. A clear case of 'to understand motives in the present, one must look at actions in the past.'. (shrink)

If Jewish Bolsheviks could put an end to the imperial rule of the Romanovs, could they pose a threat to the vision of a Third Reigh? A question the German National Socialists are likely to have asked themselves before and on the eve of plotting the rise of the Nazi regime. After all, Europe had had a long-standing relationship with blaming the Jews for the world’s miseries. A relationship Germany was ready to refuel, as indicated by German Field Marshal Walter (...) von Reichenau, when he stated that ‘the most essential aim of war against the Jewish-bolshevistic system is a complete destruction of their means of power and the elimination of Asiatic influence from the European culture.’ But the German fears of Jewish interference with their great scheme for Europe’s future, must surely have been inspired by more than just the age-old conspiratorial allegation that Jews were the main forces behind world politics. As such, this essay will seek to inspect the apparent rise of antisemitic fears at the time, and put a case forward to show how religion played into all this. (shrink)

Dit werkstuk betrekt zich op de vraag of de de facto legitimiteit van Knoet de Grote als koning van Angelsaksisch Engeland, te verklaren is aan de hand van de theorieën over legitimiteit zoals gepostuleerd door Maximilian Carl Emil Weber (1864—1920). Bestaande literatuur over Knoet de Grote zijn troonsbestijging, zoals dat van vooraanstaand 19e-eeuws historicus Edward Augustus Freeman, zou een ‘geromantiseerd’ beeld hebben geschetst van de kwestie. Dit werkstuk zal kijken of dit beeld, aan de hand van Webers theorie over waar (...) legitimiteit in gegrond kan zijn, ten eerste terecht te noemen is en, ten tweede, of het Knoets status als legitiem vorst van het ‘Angelsaksische’ volk goed kan verklaren. (shrink)

The essay is framed by conflict between Christianity and Darwinian science over the history of the world and the nature of human personhood. Evolutionary science narrates a long prehuman geological and biological history filled with vast amounts, kinds, and distributions of apparently random brutal and pointless suffering. It also strongly suggests that the first modern humans were morally primitive. This science seems to discredit Christianity's common meta-narrative of the Fall, understood as a story of Paradise Lost. The author contends that (...) this Augustinian story and its character of Adam as endowed with superhuman gifts, and yet as so fragile as to fall, as claimed, is implausible, at any rate, even apart from science. He proposes that Christians consider adopting a Supralapsarian metaphysics of divine purpose supported by the intuitions of Irenaeus, who depicted the first human beings as comparable to innocent, but morally undeveloped children. In this approach the existence of evils is part of the divine plan to "defeat" them in and through the Incarnation, Atonement, and Resurrection of Christ. Putting an "Irenaean Adam" in place of the "Augustinian" counterpart may not remove conflict with science completely, but at least reduces it, and leads to a Christian narrative that is more plausible, in the light of science. (shrink)

We propose the Prototime Interpretation of quantum mechanics, which claims that quantum entanglement occurs in a "prototemporal" realm which underlies spacetime. Our paper is tentative and exploratory. The argument form is inference to the best explanation. We claim that the Prototime Interpretation (PI) is worthy of further consideration as a superior explanation for perplexing quantum phenomena such as delayed choice, superposition, the wave-particle duality and nonlocality. In Section One, we introduce the Prototime Interpretation. Section Two identifies its advantages. Section Three (...) discusses several implications of the view, such as its deterministic nature and relation to the simulation hypothesis. (shrink)

Brain-related diseases are among the most difficult diseases due to their sensitivity, the difficulty of performing operations, and their high costs. In contrast, the operation is not necessary to succeed, as the results of the operation may be unsuccessful. One of the most common diseases that affect the brain is Alzheimer’s disease, which affects adults, a disease that leads to memory loss and forgetting information in varying degrees. According to the condition of each patient. For these reasons, it is important (...) to classify memory loss and to know the patient at what level and his assessment of Alzheimer's disease through CT scans of the brain. In this thesis, we review ways and techniques to use deep learning classification to classifying the Alzheimer's Disease The proposed method used to improve patient care, reduce costs, and allow fast and reliable analysis in large studies. The model will be designed using Python language for implementing the system, which is very useful for doctors, classifying the Alzheimer's Disease, was used. The model used 70% from image for training and 30% from image for validation, our trained model achieved an accuracy of 100% on a held-out test set. (shrink)

I defend the proposal that certain forms of work—specifically forms that are socially necessary but involve the imposition of considerable burdens—be shared between citizens. I argue that sharing burdensome work would achieve several goals, including a more equal distribution of the benefits and burdens of work, a greater appreciation of each other's labour contributions, and an amelioration of problematic inequalities of status. I conclude by considering three objections: that sharing burdensome work would (1) involve morally unacceptable constraints on freedom, (2) (...) be prohibitively inefficient, and (3) forbid mutually advantageous trades. I argue that none of these objections succeed. (shrink)

In a number of recent philosophical debates, it has become common to distinguish between two kinds of normative reasons, often called the right kind of reasons (henceforth: RKR) and the wrong kind of reasons (henceforth: WKR). The distinction was first introduced in discussions of the so-called buck-passing account of value, which aims to analyze value properties in terms of reasons for pro-attitudes and has been argued to face the wrong kind of reasons problem. But nowadays it also gets applied in (...) other philosophical contexts and to reasons for other responses than pro-attitudes, for example in recent debates about evidentialism and pragmatism about reasons for belief. While there seems to be wide agreement that there is a general and uniform distinction that applies to reasons for different responses, there is little agreement about the scope, relevance and nature of this distinction. Our aim in this article is to shed some light on this issue by surveying the RKR/WKR distinction as it has been drawn with respect to different responses, and by examining how it can be understood as a uniform distinction across different contexts. We start by considering reasons for pro-attitudes and emotions in the context of the buck-passing account of value (§1). Subsequently we address the distinction that philosophers have drawn with respect to reasons for other attitudes, such as beliefs and intentions (§2), as well as with respect to reasons for action (§3). We discuss the similarities and differences between the ways in which philosophers have drawn the RKR/WKR distinction in these areas and offer different interpretations of the idea of a general, uniform distinction. The major upshot is that there is at least one interesting way of substantiating a general RKR/WKR distinction with respect to a broad range of attitudes as well as actions. We argue that this has important implications for the proper scope of buck-passing accounts and the status of the wrong kind of reasons problem (§4). (shrink)

Background: There is no doubt that strawberry diseases are one of the most important reasons that led to the destruction of strawberry plants and their crops. This leads to obvious damage to these plants and they become inedible. Discovering these diseases after a good step for proper and correct treatment. Determining the treatment with high accuracy depends on the method used in the diagnosis. Correctly, expert systems can greatly help in avoiding damage to these plants. The expert system correctly diagnoses (...) strawberry disease to make it easier for farmers to find the right treatment based on the appropriate diagnosis. Objectives: The main goal of this expert system is to get the appropriate diagnosis of disease and the correct treatment. Methods: In this paper the design of the proposed Expert System which was produced to help Farmers and students interested in agriculture strawberry in diagnosing many of the strawberry diseases such as: Leaf Spots, Grey Mold, Red Stele/Red Core, Wilt, Powdery Mildew, Alternaria Spot, Black Root Rot, Anthracnose (black spot), and Angular Leaf Spot. The proposed expert system presents an overview about strawberry diseases are given, the cause of diseases are outlined and the treatment of disease whenever possible is given out. CLIPS language was used for designing and implementing the proposed expert system. Results: The proposed strawberry diseases diagnosis expert system was evaluated by Farmers and they were satisfied with its performance. Conclusions: The Proposed expert system is very useful for Farmers with strawberry problem and students interested in agriculture strawberry. (shrink)

Background: Broccoli is an edible green plant in the cabbage family (family Brassicaceae, genus Brassica) whose large flowering head, stalk and small associated leaves are eaten as a vegetable. A leaf of Broccoli might be affected of Several Diseases descriped in this paper . When symptoms is encountered, it requires some kind of medical care. If appropriate Survival of Broccoli Diseases is not taken quickly, it can lead to Broccoli to die . Objectives: The main goal of this expert system (...) is to get the appropriate diagnosis of disease and the correct treatment. Methods: In this paper the design of the proposed Expert System which was produced to help Farmers in diagnosing many of the broccoli diseases such as : Damping Off,Club root of crucifers or Finger and toe disease,Alternaria leaf spot,Black rot,Downy mildew, and White rust. (shrink)

This study aims to corroborate Merleau-Ponty’s interpretations of fundamental ideas from Saussure’s linguistics by linking them to works that were independently elaborated by Jan Mukařovský, Czech structuralist aesthetician and literary theorist. I provide a comparative analysis of the two authors’ theories of language and their interpretations of thought as fundamentally determined by language. On this basis, I investigate how they conceive linguistic innovation and its translation into changes in the constituted language and other social codes and institutions. I explain how (...) they elaborate on Saussure’s idea of language as a system of oppositions by interpreting cultural innovation as a systematic variation of pre-established social norms and, similarly, linguistic innovation as gesturing within language. Connectedly, I show how Mukařovský’s works help clarify Merleau-Ponty’s focus on the gestural dimension of language. By discussing the two thinkers’ arguments in favour of linguistic innovation, I explore what could be called phenomenological limits of structuralism. (shrink)

The Academy seems to operate with a swarm consciousness; suddenly we find ourselves on a new landscape laden with new percepts and affects to be deciphered as signs, as Deleuze and Guattari might a...

The Repugnant Conclusion served an important purpose in catalyzing and inspiring the pioneering stage of population ethics research. We believe, however, that the Repugnant Conclusion now receives too much focus. Avoiding the Repugnant Conclusion should no longer be the central goal driving population ethics research, despite its importance to the fundamental accomplishments of the existing literature.

In 'A Different Story,' Finn Janning uses the Norwegian author Jan Kjærstad trilogy: 'The Seducer', 'The Conqueror', and 'The Discovery' as a fictional frame that organizes his as understanding, analyzing and critique of contemporary HRM and Leadership-Practices.

Marx’s vision of unalienated production is often thought to be subject to decisive objections. This article argues that these objections rely on a misinterpretation of Marx’s position. It provides a new interpretation of Marx’s vision of unalienated production. Unlike another well-known account, it suggests that unalienated production involves realizing oneself through providing others with the goods and services they need for their self-realization. It argues that this view is appealing and that it offers a more successful response to objections than (...) previous interpretations. In doing so, it hopes to put Marx’s concern with alienation and nonalienation back on the table. (shrink)

Data from medical research are typically summarized with various types of outcome measures. We present three arguments in favor of absolute over relative outcome measures. The first argument is from cognitive bias: relative measures promote the reference class fallacy and the overestimation of treatment effectiveness. The second argument is decision-theoretic: absolute measures are superior to relative measures for making a decision between interventions. The third argument is causal: interpreted as measures of causal strength, absolute measures satisfy a set of desirable (...) properties, but relative measures do not. Absolute outcome measures outperform relative measures on all counts. (shrink)

The aim of this paper is to explore the possibilities for an immanent ethics for business. The paper has three parts. In the first part, I make some general and critical comments about the nature of business ethics. In the second part, I outline the immanent ethics as presented by the French philosopher Gilles Deleuze. Then, I positioning immanent ethics within business, primarily in relation to the terms "best practice" and "best fit." The main claim here is that an immanent (...) ethics encourages a shift from a merely reactive approach toward an active. This shift opens up the field for an affirmative practice that aims at enlarging the discussion within business ethics as such. (shrink)

In this essay I consider the end-of-art thesis in its metaphysical and empirical versions. I show that both use the correspondence theory of truth as the basis for their conception of the history of art. As a counterpart to these theories I have chosen Patočka’s conception of the history of art. His theory is based also on the relationship between art and truth, but he conceives truth in the phenomenological sense of manifestation. In the rest of the essay I seek (...) to show the consequences Patočka’s conception has for the history of art. In the rst part, I set out to show Patocka’s critique of Hegel’s aesthetics as a system based on the correspondence theory of truth. In particular, I endeavour to explain his critique of some intrinsic problems of Hegel’s aesthetics, the general failure of Hegel’s system to achieve its goal, and, lastly, Hegel’s giving up on the meaning of the art in the present. I also seek to show that Danto’s version runs into the same problems and conclusions as Hegel’s. In the second part I discuss Patočka’s analysis of modern art and the aesthetic attitude, where he nds a hidden a nity between art and aletheia, which Hegel overlooked. e last part of the essay focuses on the consequences that the conception of the truth of art as aletheia have for the history of art. I conclude that art in such a conception represents an independent eld of the manifestation of being in history beside philosophy. Moreover, modern and contemporary art do not mean the end of art; rather, they have their place in art history based on aletheia, since they are more focused on the manifestation itself than on what is manifested. Unlike Hegel and Danto, therefore, Patočka retains the historical meaning of modern and contemporary art. His conception of the history of art, summed up under the idea of aletheia, has greater explanatory potential than Hegel’s and Danto’s conceptions, and it retains the historical meaning of modern and contemporary art. (shrink)

In view of the philosophical problems that vex the debate on situated affectivity, it can seem wise to focus on simple cases. Accordingly, theorists often single out scenarios in which an individual employs a device in order to enhance their emotional experience, or to achieve new kinds of experience altogether, such as playing an instrument, going to the movies or sporting a fancy handbag. I argue that this narrow focus on cases that fit a ‘user/resource model’ tends to channel attention (...) away from more complex and also more problematic instances of situated affectivity. Among these are scenarios in which a social domain draws individuals into certain modes of affective interaction, often by way of attunement and habituation to affective styles and interaction patterns that are normative in the domain in question. This can lead to a phenomenon that is not so much ‘mind extension’ than ‘mind invasion’: affectivity is dynamically framed and modulated from without, often contrary to the prior orientations of the individuals in question. As an example, I discuss affective patterns prevalent in today’s corporate workplace. I claim that workplace affect sometimes contributes to what is effectively a ‘hack’ of employees’ subjectivity. (shrink)

Boyle argues that because matter naturally possesses size, shape and mobility, it can be organized into structures that have qualities that exceed what the particles themselves have. These structures can become an essence or ‘corpuscular form’ that accounts both for the properties of the body and its membership in a natural kind. Similarly, increasingly more complex structures can result in the production of organisms that are also members of natural kinds. In this way, Robert Boyle is arguing for a version (...) of natural kind realism that is based on the structure of the underlying matter and discovered empirically via the resulting properties. (shrink)

Contemporary reasoning about health is infused with the work products of experts, and expert reasoning about health itself is an active site for invention and design. Building on Toulmin’s largely undeveloped ideas on field-dependence, we argue that expert fields can develop new inference rules that, together with the backing they require, become accepted ways of drawing and defending conclusions. The new inference rules themselves function as warrants, and we introduce the term “warranting device” to refer to an assembly of the (...) rule plus whatever material, procedural, and institutional resources are required to assure its dependability. We present a case study on the Cochrane Review, a new method for synthesizing evidence across large numbers of scientific studies. After reviewing the evolution and current structure of the device, we discuss the distinctive kinds of critical questions that may be raised around Cochrane Reviews, both within the expert field and beyond. Although Toulmin’s theory of field-dependence is often criticized for its relativism, we find that, as a matter of practical fact, field-specific warrants do not enjoy immunity from external critique. On the contrary, they can be opened to evaluation and critique from any interested perspective. (shrink)

Diagnoza postaw mieszkańców Białegostoku w zakresie tolerancji Jan Poleszczuk, Katarzyna Sztop-Rutkowska, Łukasz Kiszkiel, Andrzej Klimczuk & Rafał Julian Mejsak (2013) .

The topic of this paper is the perception of properties. It is argued that the perception of properties allows for a distinction between the sense of the identity and the sense of the qualitative nature of a property. So, for example, we might perceive a property as being identical over time even though it is presented as more and more determinate. Thus, you might see an object first as red and then as crimson red. In this case, the property is (...) perceived as identical over time, even though the sense of the qualitative nature (the redness, the crimson redness) of the property is changing. The distinction between the sense of identity and the sense of quality is explicated in terms of perceiving a particular property, a trope, and perceiving it as an instance of a universal. It is subsequently argued that the perceived tropes cannot constitute the phenomenal character of the perceptual experience. (shrink)

Vyplývá z bezvadně provedeného důkazu také závazek počítat ve svém dalším rozvažování a jednání s jeho závěrem? V předložené studii se zabývám Hobbesovým Leviathanem coby „literární technologií“, která čtenáře staví do role autora v Leviathanu rozvíjené argumentace. V tomto smyslu kriticky navazuji jednak na interpretaci Hobbesova vědeckého stylu, kterou nabízejí S. Shapin a S. Schaffer, jednak na výklad Q. Skinnera, který se podrobně zabývá Hobbesovou rétorickou praxí. Nabízím tezi, podle níž se Hobbes v kontaktu se svým publikem nespokojuje s předvedením (...) vědeckého důkazu, nýbrž své čtenáře nechává na vytváření vědecké argumentace a jejím závěru osobně participovat. (shrink)

We introduce the working concept of “affective arrangement.” This concept is the centerpiece of a perspective on situated affectivity that emphasizes relationality, dynamics, and performativity. Our proposal relates to work in cultural studies and continental philosophy in the Spinoza–Deleuze lineage, yet it is equally geared to the terms of recent work in the philosophy of emotion. Our aim is to devise a framework that can help flesh out how affectivity unfolds dynamically in a relational setting by which it is at (...) the same time modulated in recurring ways. With this orientation, this article contributes to the interdisciplinary study of situated affectivity and to the theoretical and conceptual unification of distinct strands of research from several disciplines. (shrink)

The sensorimotor theory of perceptual consciousness offers a form of enactivism in that it stresses patterns of interaction instead of any alleged internal representations of the environment. But how does it relate to forms of enactivism stressing the continuity between life and mind? We shall distinguish sensorimotor enactivism, which stresses perceptual capacities themselves, from autopoietic enactivism, which claims an essential connection between experience and autopoietic processes or associated background capacities. We show how autopoiesis, autonomous agency, and affective dimensions of experience (...) may fit into sensorimotor enactivism, and we identify differences between this interpretation and autopoietic enactivism. By taking artificial consciousness as a case in point, we further sharpen the distinction between sensorimotor enactivism and autopoietic enactivism. We argue that sensorimotor enactivism forms a strong default position for an enactive account of perceptual consciousness. (shrink)

This papers discuss the place, if any, of Convention T (the condition of material adequacy of the proper definition of truth formulated by Tarski) in the truth-makers account offered by Kevin Mulligan, Peter Simons and Barry Smith. It is argued that although Tarski’s requirement seems entirely acceptable in the frameworks of truth-makers theories for the first-sight, several doubts arise under a closer inspection. In particular, T-biconditionals have no clear meaning as sentences about truth-makers. Thus, truth-makers theory cannot be considered as (...) the semantic theory of truth enriched by metaphysical (ontological) data. The problem of truth-makers for sentences about future events is discussed at the end of the paper. (shrink)

This text addresses a problem that is not sufficiently dealt with in most of the recent literature on emotion and feeling. The problem is a general underestimation of the extent to which affective intentionality is essentially bodily. Affective intentionality is the sui generis type of world-directedness that most affective states – most clearly the emotions – display. Many theorists of emotion overlook the extent to which intentional feelings are essentially bodily feelings. The important but quite often overlooked fact is that (...) the bodily feelings in question are not the regularly treated, non-intentional bodily sensations (known from Jamesian accounts of emotion), but rather crucial carriers of world-directed intentionality. Consequently, most theories of human emotions and feelings recently advocated are deficient in terms of phenomenological adequacy. This text tries to make up for this deficit and develops a catalogue of five central features of intentional bodily feelings. In addition, Jesse Prinz’s embodied appraisal theory is criticized as an exemplary case of the misconstrual of the bodily nature of affective experience in naturalistic philosophy of mind. (shrink)

Empirical philosophers of science aim to base their philosophical theories on observations of scientific practice. But since there is far too much science to observe it all, how can we form and test hypotheses about science that are sufficiently rigorous and broad in scope, while avoiding the pitfalls of bias and subjectivity in our methods? Part of the answer, we claim, lies in the computational tools of the digital humanities, which allow us to analyze large volumes of scientific literature. Here (...) we advocate for the use of these methods by addressing a number of large-scale, justificatory concerns—specifically, about the epistemic value of journal articles as evidence for what happens elsewhere in science, and about the ability of DH tools to extract this evidence. Far from ignoring the gap between scientific literature and the rest of scientific practice, effective use of DH tools requires critical reflection about these relationships. (shrink)

This study clarifies the need for a renewed account of the body in physiotherapy to fill sizable gaps between physiotherapeutical theory and practice. Physiotherapists are trained to approach bodily functioning from an objectivist perspective; however, their therapeutic interactions with patients are not limited to the provision of natural-scientific explanations. Physiotherapists’ practice corresponds well to theorisation of the body as the bearer of original bodily intentionality, as outlined by Merleau-Ponty and elaborated upon by enactivists. We clarify how physiotherapeutical practice corroborates Merleau-Ponty’s (...) critical arguments against objectivist interpretations of the body; particularly, his analyses demonstrate that norms of optimal corporeal functioning are highly individual and variable in time and thus do not directly depend on generic physiological structures. In practice, objectively measurable physical deviations rarely correspond to specific subjective difficulties and, similarly, patients’ reflective insights into their own motor deficiencies do not necessarily produce meaningful motor improvements. Physiotherapeutical procedures can be understood neither as mechanical manipulations of patients’ machine-like bodies by experts nor as a process of such manipulation by way of instructing patients’ explicit conscious awareness. Rather, physiotherapeutical practice and theory can benefit from the philosophical interpretation of motor disorders as modifications of bodily intentionality. Consequently, motor performances addressed in physiotherapy are interpreted as relational features of a living organism coupled with its environment, and motor disorders are approached as failures to optimally manage the motor requirements of a given situation owing to a relative loss of the capacity to structure one’s relation with their environment through motor action. Building on this, we argue that the process of physiotherapy is most effective when understood as a bodily interaction to guide patients towards discovering better ways of grasping a situation as meaningful through bodily postures and movements. (shrink)

Higher-order logic, with its type-theoretic apparatus known as the simple theory of types (STT), has increasingly come to be employed in theorizing about properties, relations, and states of affairs—or ‘intensional entities’ for short. This paper argues against this employment of STT and offers an alternative: ordinal type theory (OTT). Very roughly, STT and OTT can be regarded as complementary simplifications of the ‘ramified theory of types’ outlined in the Introduction to Principia Mathematica (on a realist reading). While STT, understood as (...) a theory of intensional entities, retains the Fregean division of properties and relations into a multiplicity of categories according to their adicities and ‘input types’ and discards the division of intensional entities into different ‘orders’, OTT takes the opposite approach: it retains the hierarchy of orders (though with some modifications) and discards the categorisation of properties and relations according to their adicities and input types. In contrast to STT, this latter approach avoids intensional counterparts of the Epimenides and related paradoxes. Fundamental intensional entities lie at the base of the proposed hierarchy and are also given a prominent part to play in the individuation of non-fundamental intensional entities. (shrink)

Change has traditionally been perceived as something to be avoided in favor of stability. This can be witnessed in both individual and organizational approaches to change. In this paper, change as a process of becoming is analyzed. The author relates change to seduction to introduce new perspectives to the concept. The principal idea is that the process of change is a seductive experience. This assumption highlights the positive aspects of becoming, growing, and changing. In doing so, reference is made to (...) the philosophy of Gilles Deleuze, as well as the humanistic psychology of Carl Rogers, to analyze seduction, as presented in The Seducer’s Diary by the philosopher Søren Kierkegaard. The qualification of this claim is based on this reading. Finally, a conclusion is offered through brief comments on the relationship between seduction, personal growth, and self-actualization. (shrink)

Should Marxists support universal basic income (UBI), i.e., a regular cash income paid to all without a means test or work requirement? This paper considers one important argument that they should, namely that UBI would be instrumentally effective in helping to bring about communism. It argues that previous answers to this question have paid insufficient attention to a logically prior question: what is Marx’s account of communism? In reply, it distinguishes two different accounts: a left-libertarian version that associates communism with (...) the freedom to live and work how one wants, and a perfectionist version that associates communism with the overcoming of alienated labour and self-realisation in work. It argues that UBI would make steps towards the left-libertarian account but not the perfectionist account. Ultimately, then, the question “should Marxists support basic income?” is shown to partly depend on which account of communism Marxists want to bring about. (shrink)

The last decade has seen an increasing number of references to quantum mechanics in the humanities and social sciences. This development has in particular been driven by Karen Barad’s agential realism: a theoretical framework that, based on Niels Bohr’s interpretation of quantum mechanics, aims to inform social theorizing. In dealing with notions such as agency, power, and embodiment as well as the relation between the material and the discursive level, the influence of agential realism in fields such as feminist science (...) studies and posthumanism has been profound. However, no one has hitherto paused to assess agential realism’s proclaimed quantum mechanical origin including its relation to the writings of Niels Bohr. This is the task taken up here. We find that many of the implications that agential realism allegedly derives from a Bohrian interpretation of quantum mechanics dissent from Bohr’s own views and are in conflict with those of other interpretations of quantum mechanics. Agential realism is at best consistent with quantum mechanics and consequently, it does not capture what quantum mechanics in any strict sense implies for social science or any other domain of inquiry. Agential realism may be interesting and thought provoking from the perspective of social theorizing, but it is neither sanctioned by quantum mechanics nor by Bohr’s authority. This conclusion not only holds for agential realism in particular, it also serves as a general warning against the other attempts to use quantum mechanics in social theorizing. (shrink)

The Language of Thought program has a suicidal edge. Jerry Fodor, of all people, has argued that although LOT will likely succeed in explaining modular processes, it will fail to explain the central system, a subsystem in the brain in which information from the different sense modalities is integrated, conscious deliberation occurs, and behavior is planned. A fundamental characteristic of the central system is that it is “informationally unencapsulated” -- its operations can draw from information from any cognitive domain. The (...) domain general nature of the central system is key to human reasoning; our ability to connect apparently unrelated concepts enables the creativity and flexibility of human thought, as does our ability to integrate material across sensory divides. The central system is the holy grail of cognitive science: understanding higher cognitive function is crucial to grasping how humans reach their highest intellectual achievements. But according to Fodor, the founding father of the LOT program and the related Computational Theory of Mind (CTM), the holy grail is out of reach: the central system is likely to be non-computational (Fodor 1983, 2000, 2008). Cognitive scientists working on higher cognitive function should abandon their efforts. Research should be limited to the modules, which for Fodor rest at the sensory periphery (2000).1 Cognitive scientists who work in the symbol processing tradition outside of philosophy would reject this pessimism, but ironically, within philosophy itself, this pessimistic streak has been very influential, most likely because it comes from the most well-known proponent of LOT and CTM. Indeed, pessimism about centrality has become assimilated into the mainstream conception of LOT. (Herein, I refer to a LOT that appeals to pessimism about centrality as the “standard LOT”). I imagine this makes the standard LOT unattractive to those philosophers with a more optimistic approach to what cognitive science can achieve.. (shrink)

It can be tempting to think of affect as a matter of the present moment – a reaction, a feeling, an experience or engagement that unfolds right now. This paper will make the case that affect is better thought of as not only temporally extended but as saturated with temporality, especially with the past. In and through affectivity, concrete, ongoing history continues to weigh on present comportment. In order to spell this out, I sketch a Heidegger-inspired perspective. It revolves around (...) two claims. The first is that we should understand what Heidegger calls 'Befindlichkeit' (findingness) as radical situatedness. Affectivity is a matter of 'finding oneself' constellated – thrown – into the world in ways that outrun what an individual or collective might grasp and process. The second claim is that the temporal dimension, as a relatedness to the past, takes precedence in affect's situatedness. Key to affect is the way in which the past continues to hold sway over present comportment, collectively and individually. In order to articulate this perspective, it is important to overcome the idea that affect must be understood mainly in terms of feeling or experiential states of other kinds. Better suited to grasp the idea of findingness is the concept of 'disclosive posture', as proposed by Katherine Withy. I suggest that this notion should be put at the fore of a phenomenological approach to situated affectivity. (shrink)